Veel gemeenten hebben zich in de afgelopen jaren verbonden aan vergaande energie-ambities, zoals klimaatneutraliteit in 2050 of een CO2-neutrale stad in 2035. De vraag is wat daarvan terecht komt in deze tijd van economische stagnatie. Voor het maken van grote stappen in het terugbrengen van de CO2-uitstoot, moet de focus vooral gericht zijn op de bestaande gebouwde omgeving. Wanneer de verwezenlijking van de ambities alleen aan de markt wordt overgelaten, zullen deze doelen waarschijnlijk niet worden behaald. De CO2-reductie komt dan naar verwachting uit op maximaal 20 tot 30 procent.
1
Warmtenetten als antwoord op
verduurzaming woningvoorraad
14-03-2013
Veel gemeenten hebben zich in de afgelopen jaren verbonden aan vergaande
energie-ambities, zoals klimaatneutraliteit in 2050 of een CO2-neutrale stad in
2035. De vraag is wat daarvan terecht komt in deze tijd van economische
stagnatie. Voor het maken van grote stappen in het terugbrengen van de CO2-
uitstoot, moet de focus vooral gericht zijn op de bestaande gebouwde
omgeving. Wanneer de verwezenlijking van de ambities alleen aan de markt
wordt overgelaten, zullen deze doelen waarschijnlijk niet worden behaald. De
CO2-reductie komt dan naar verwachting uit op maximaal 20 tot 30 procent.
Tekst Peter Heijboer, DWA
Warmte vormt de grootste post in het energiegebruik van de bestaande gebouwde
omgeving. Naast het terugdringen van de warmtebehoefte van gebouwen, is het
noodzakelijk om collectief beschikbare duurzame warmte te benutten om de CO2-uitstoot
terug te dringen. Reducties tot 80 procent zijn dan mogelijk. Het verduurzamen van de
gebouwde omgeving is op veel manieren mogelijk. Er kunnen collectieve
energiemaatregelen genomen worden die de energie-input verduurzamen, zoals
stadsverwarming met restwarmte, maar er kan ook gekozen worden voor maatregelen op
gebouwniveau, bijvoorbeeld schilisolatie, lokale effici?nte opwekkers of led-verlichting. In
veel opvattingen zien we een vooringenomenheid om voor de ene ?f juist voor de andere
Vergaande CO2-reductie met alleen besparingsmaatregelen is voor hoogbouw niet rendabel te krijgen.
2
route te kiezen. De nuchtere nuance ontbreekt nogal eens. De ervaring leert dat het niet zo
zwart-wit is. Beide opties openhouden of een mix toepassen, leidt tot de beste resultaten.
Niet verder dan energielabel B
Voor nieuwbouwprojecten is de trend dat de warmtevraag aanzienlijk daalt. In de komende
jaren zullen nieuwe woningen steeds energiezuiniger worden door betere schilisolatie,
toepassing van driedubbel glas, verbetering van kierdichting en andere maatregelen. Een
warmtevoorziening gebaseerd op collectieve warmtedistributienetten, is in de toekomst voor
nieuwbouw minder interessant, zeker in wijken met een lage bebouwingsdichtheid.
PassiefHuis-concepten met bijvoorbeeld individuele warmtepompen per woning zijn daar
aantrekkelijker. Voor de bestaande bouw geldt dat vergaande ambities voor CO2-
emissiereductie niet gehaald kunnen worden met alleen besparingsmaatregelen op
gebouwniveau. Zeker als ook de economische component wordt meegewogen.
Woningcorporaties gaan bijvoorbeeld in hun energieambities voor het bestaande
woningbezit over het algemeen niet verder dan energielabel B. Besparingsmaatregelen die
tot label B leiden, zijn nog redelijk goed terug te verdienen via huurverhoging. Voor hogere
labels lopen corporaties aan tegen een forse onrendabele top, die niet meer te financieren is
uit de besparingen op de gasrekening. Een dergelijke onrendabele top is alleen acceptabel
bij de grondige herstructurering van wooncomplexen. De financi?le positie van veel
corporaties staat momenteel onder druk. De investeringsbereidheid in grootschalige
herstructureringsplannen lijkt de komende decennia niet aanwezig te zijn. Als de doelen voor
vergaande CO2-reductie toch serieus genomen worden, moet er dus gezocht worden naar
een goede balans aan maatregelen om tot kosteneffectieve en toekomstbestendige
oplossingen te komen.
Figuur 1.
Verduurzaming
van de
gebouwde
omgeving.
3
Energiemaatregelen doorrekenen
Juist daar waar duurzame warmtebronnen zoals geothermie, industri?le restwarmte of op
biomassa gestookte centrales beschikbaar zijn, liggen kansen voor het vergaand
verduurzamen van de gebouwde omgeving. Belangrijk is om daarbij oog te hebben voor het
woningtype, het bouwjaar en de bebouwingsdichtheid. Ook de mate waarin de woningen
gerenoveerd gaan worden, is sterk bepalend. Om deze kansen inzichtelijk te maken, heeft
DWA een rekentool ontwikkeld waarbij voor allerlei woningtypes pakketten met
energiemaatregelen doorgerekend kunnen worden. Het model is gevuld met een database
aan praktijkgetallen van vrijwel alle denkbare energiemaatregelen, waaronder
spouwmuurvulling, micro-wkk, warmtepompen en stadsverwarming. Met het rekenmodel is
een objectieve analyse op te zetten van routes die leiden tot een reductie van de CO2-
emissie. Drie routes zijn in het model vergeleken. Hierbij is als doel gesteld dat de CO2-
emissie op de warmtevraag met 80 procent gereduceerd moet worden.
Route 1
De besparingsmaatregelen worden alleen op gebouwniveau toegepast, zoals betere
gevelisolatie, driedubbel glas, een effici?nt ventilatiesysteem of een zonneboiler.
Uitgangspunt bij route 1 is dat de woning grondig gerenoveerd wordt. Dus er is budget om de
kozijnen te vervangen en de woning aan de buitenzijde een nieuwe uitstraling te geven. In de
analyse zijn daarom alleen de meer-investeringen voor het nemen van de vergaande
energiemaatregelen meegewogen.
Route 2
Deze route is identiek aan route 1, maar nu is als uitgangspunt gekozen dat er de komende
jaren alleen planmatig onderhoud aan de woning gedaan wordt. Budget voor bouwkundige
verbeteringen is er dan niet.
Route 3
Het nemen van besparingsmaatregelen wordt gecombineerd met het aansluiten op een
groen warmtenet. Ook hierbij is verondersteld dat er alleen planmatig onderhoud aan de
woning zal plaatsvinden.
Tabel 1. Berekende interne rentevoet over investeringen per route naar 80 procent CO2-reductie.
4
Invloed van maatregelen
Bij discussies over energiemaatregelen en stadsverwarmingsprojecten is veel
spraakverwarring over de invloed van de te nemen energiemaatregelen op de woonlasten
van de bewoners. Interpretatieverschillen over het Niet Meer Dan Anders-principe voor
warmtetarieven en het doorvoeren van huurverhoging via het woningwaarderingsstelsel,
maken alles erg ingewikkeld. Om de routes goed te kunnen vergelijken, is de interne
rentevoet daarom berekend over de maatschappelijke kosten. Dit houdt in dat geraamd is
wat de werkelijke investeringskosten zijn om alle energiemaatregelen aan te kopen en te
implementeren, zonder op voorhand vast te leggen welke partij welke investering doet.
Daarnaast is de exploitatiekostenbesparing berekend door de energie- en onderhoudskosten
van de nieuwe situatie te vergelijken met de bestaande situatie. Ook nu weer zonder
rekening te houden met wie het onderhoud doet en welke partij welk deel van deze
besparing
ontvangt.
Deze manier van
rekenen maakt
duidelijk wat het
de maatschappij
financieel gezien
oplevert wanneer
een bepaalde
route wordt
ingeslagen. De
vervolgstap is
vanzelfsprekend
dat vastgesteld
moet gaan worden
wat de bewoner,
de corporatie en
het energiebedrijf eraan mogen gaan verdienen. Uit het onderzoek van DWA kunnen de
volgende conclusies worden getrokken:
1. Voor appartementen is 80 procent CO2-reductie alleen financieel haalbaar via de
combinatie van besparingsmaatregelen en groene warmtenetten (route 3). Vergaande CO2-
reductie via route 1 met alleen besparingsmaatregelen is voor hoogbouw niet rendabel te
krijgen.
2. Route 1 (alleen besparen) is met name aantrekkelijk voor oude grondgebonden woningen,
mits er grondige renovatieplannen zijn.
3. In gebieden waar groene warmte beschikbaar is, kan juist voor woningen waarvoor in de
komende jaren geen grondige renovatie wordt verwacht, toch een fors deel van de CO2-
uitstoot worden voorkomen. Corporatiebezit, en dan met name de bestaande hoogbouw,
vormt daarbij het meest kansrijke segment.
Uit het onderzoek blijkt alleen de CO2-emissiereductie op de warmtevraag. De
elektriciteitsvraag kan namelijk vrij eenvoudig op economisch verantwoorde wijze
verduurzaamd worden met zonnepanelen. Naast de wijze van financiering zijn de
beschikbare dakoppervlakken dan belangrijke randvoorwaarden.
Voor allerlei woningtypes kunnen pakketten met energiemaatregelen doorgerekend worden.
Foto: Hans Pattis/Agentschap NL
5
Warmtenetten realiseren
Warmtenetten kunnen dus een belangrijke rol spelen bij het verduurzamen van de
bestaande gebouwde omgeving. Bij het van de grond te krijgen van warmtenetten spelen
verschillende factoren een belangrijke rol.
1. Cre?ren van draagvlak
Draagvlak onder de beoogde afnemers voor de aansluiting op een warmtenet is de
belangrijkste succesfactor bij de uitrol van warmtenetten. De keuze voor warmtenetten
betekent namelijk dat daarmee de energiestrategie voor de komende decennia is vastgelegd
voor bepaalde wijken en buurten waar groene warmte aantrekkelijk is. Eigenaren van
bestaande woningen en gebouwen kunnen niet worden gedwongen om zich aan te sluiten
op warmtenetten. Ervaring wijst uit dat twee factoren cruciaal zijn voor het verkrijgen van
draagvlak:
Er moet bereidheid zijn om een open discussie te voeren, zonder vooringenomen
standpunten. Het heeft geen zin aan te komen met een lijst met argumenten tegen
stadsverwarming. Alleen de voordelen van warmtenetten benadrukken heeft evenmin
zin.
Belangrijk is een vertrouwensbasis tussen alle betrokken partijen. Een noodzakelijke
voorwaarde daarvoor is transparantie. De business case, de voor- en nadelen van
bepaalde keuzes en de belangen van partijen moeten voor alle belanghebbenden
beschikbaar zijn. Pas dan kan de energie zich richten op het vinden van het
gemeenschappelijke belang.
Particuliere woningbezitters zijn een moeilijke groep vanwege de aanvullende complexiteit
om hun vraag te bundelen. Ze zullen vooral vanuit economische afwegingen tot
energiebesparing of aansluiting op stadsverwarming willen komen. Corporaties en
particuliere woningbezitters hebben door het aansluiten op een warmtenet geen vrije keuze
meer in energieleverancier. Dit vergroot de noodzaak voor een breed draagvlak bij dergelijke
projecten. Dit draagvlak moet bereikt worden met de genoemde transparantie en een
heldere communicatie over de voor- en nadelen van het project. Gebruik van lokaal
opgewekte duurzame energie ontkoppelt de energielasten van de gekoppelde gas- en
olieprijs. Dit kan vertaald worden naar het stabiel maken van de energielasten van bewoners.
Daarnaast kan de mogelijkheid geboden worden voor particulieren of vastgoedeigenaren om
medeaandeelhouder te worden.
2. Regierol gemeente en provincie
Zonder een krachtige langetermijnvisie
op provinciaal en gemeentelijk niveau,
zal de benutting van restwarmte in de
gebouwde omgeving niet op gang
komen. De lokale overheid zal een
politieke keuze moeten maken over de
visie dat warmtenetten een belangrijke
rol spelen in het terugdringen van de
CO2-emissie in de gebouwde omgeving.
In de nieuwe Europese richtlijn Energy
Efficiency Directive (EED), die naar
verwachting eind 2013 van kracht
Schematische weergave van een warmtenet
6
wordt, is de verplichting opgenomen dat lokale overheden de uitvoering van potentieel
haalbare projecten met restwarmtebenutting moeten bevorderen. Bij de uitrol van
restwarmtebenutting op middel- of grootschalig niveau, zullen vele belanghebbenden
betrokken moeten worden die allen vanuit andere gezichtspunten en belangen werken. Voor
het welslagen is het daarom belangrijk dat ??n partij de regierol vervult. Voor de hand
liggend is het dat de lokale overheid deze rol invult. Het doel is dan het vergroten van het
draagvlak voor de restwarmteprojecten onder de belanghebbenden. Daarnaast is de regierol
nodig om ervoor te zorgen dat de projecten daadwerkelijk tot stand komen.
3. Vernieuwende organisatievormen
Door nieuwe samenwerkingsverbanden in warmteprojecten kunnen veel belemmeringen
worden voorkomen. Het investeren in en beheren van warmtenetten moet bijvoorbeeld
ondergebracht worden bij partijen die ervaring hebben met langetermijninvesteringen in
infrastructuur. Dit kunnen bijvoorbeeld de bestaande netbeheerders voor gas en elektriciteit
zijn. Stedin en Alliander zijn inmiddels in onder meer Rotterdam en Nijmegen betrokken bij
warmteprojecten. Daarnaast kan de provincie op regionaal of Europees niveau een
financieringsconstructie opzetten, waarmee met laagrentende leningen gewerkt kan worden.
Gemeenten en corporaties kunnen met het organiseren van waarborgen op voldoende
warmteafzet, de risico's bij investeringen in warmteprojecten verkleinen en hiermee de
rendementseisen van energie-exploitanten omlaag brengen. De rol van corporaties beperkt
zich dan met name tot de garantie van voldoende warmteafzet door in hun beleid niet meer
uit te gaan van ketelvervanging, maar van het aansluiten op warmtenetten. Samengevat
kunnen gemeenten die duurzame warmtebronnen binnen hun gemeentegrenzen bezitten,
veel bereiken met de uitrol van warmtenetten in de bestaande bouw.
Reacties