De gehele Nederlandse woningvoorraad vertoont per type en periode grote overeenkomsten. Zo verschillen doorzonwoningen uit 1960 en 1970 qua structuur weinig van elkaar. Ook maakt het niet uit of de woning in Den Helder of Kerkrade staat. Kleine nuances maken het verschil. De belangrijkste reden van deze grote overeenkomst is gelegen in de maatschappelijke sturing van de kwaliteit (overheid, bouwmethode, economie). Hoe is deze kennis te benutten om de betreffende woningen aan te passen aan de eisen van nu en de toekomst? En hoe wordt deze kennis benut om de potentie voor de aanpassing zo goed mogelijk te kennen, en op die wijze de creativiteit vooral te richten op de gewenste kwaliteitsverschillen?
programma12 nr 3 2011
programma
maatschappelijke
sturing kwaliteit
Voorgaand betoog gaat zeker ook op voor de portiek-, etage- en galerij-
woning. Het is dus zaak om een zoektocht te houden naar de overeen-
komsten, om de differentiatie maximale ruimte te geven in de praktijk.
In dit artikel wordt het raamwerk geschetst van de overeenkomsten,
vastgelegd in woningtype en bouwjaar. Vervolgens worden die eigen-
schappen of kenmerken benoemd, die van doorslaggevende invloed
zijn op het accommoderend vermogen.
Woningtypologie
Bij de zoektocht naar de passende begrippen voor de omschrijving van
woningtypen is het de kunst om de waan van de dag achter je te laten.
In de afgelopen decennia zijn vele woorden en begrippen ge?ntrodu-
ceerd die in de tijd hun betekenis hebben verloren. Denk bijvoorbeeld
aan aanleunwoning, gasthuis, groepswoning, HAT-woning, hofhuis,
kangoeroewoning, noodwoning, semi-permanente woning, serviceflat,
studentenflat, tandemwoning, verzorgingstehuis of woon-werkwoning.
En dit lijstje is nog met vele begrippen uit de afgelopen honderd jaar aan
te vullen. Deze beschouwing gaat daar niet over. Niet het specifieke
gebruik is de leidraad, maar de ruimtelijke eigenschappen en de
gebruiksmogelijkheden. De zoektocht is erop gericht om die kenmer-
ken en eigenschappen van woningen en woongebouwen te benoemen,
waardoor er sprake is van een onderscheidend geheel. Uiteindelijk is
het doel van ordenen om meer begrip te kweken van de ons omringde
wereld. Bij het begrip over de bestaande woningvoorraad gaat het om
de huidige eigenschappen en de aanpassingsmogelijkheden aan de
veranderende eisen (accommoderend vermogen). Bij de formulering
van de karakteristieke kenmerken en eigenschappen gaat het hierom:
De gehele nederlandse
woningvoorraad vertoont per
type en periode grote over-
eenkomsten. Zo verschillen
doorzonwoningen uit 1960
en 1970 qua structuur
weinig van elkaar. ook
maakt het niet uit of de
woning in Den Helder of
Kerkrade staat. Kleine nuan-
ces maken het verschil. De
belangrijkste reden van deze
grote overeenkomst is gele-
gen in de maatschappelijke
sturing van de kwaliteit
(overheid, bouwmethode,
economie). Hoe is deze
kennis te benutten om de
betreffende woningen aan te
passen aan de eisen van nu
en de toekomst? en hoe
wordt deze kennis benut om
de potentie voor de aanpas-
sing zo goed mogelijk te
kennen, en op die wijze de
creativiteit vooral te richten
op de gewenste kwaliteits-
verschillen?
tekst martin liebregts en jelle persoon,
BouwhulpGroep BV
programma nr 3 2011 13
Schakeling: staat een woning en/of gebouw zelfstandig of vormt het
een onderdeel van een rij?
Stapeling: een grondgebonden woning of gestapelde meergezinswo-
ning;
Ontsluiting van het woongebouw: portiek, galerij of een combinatie;
Ontsluiting van de woning: wonen op ??n laag of twee of meer
lagen;
Bouwjaar, waarin veelal de maatstructuur, het constructietype en de
bouwfysische eigenschappen door de overheidsbemoeienis en de
economische ruimte zijn vastgelegd.
BouWjaar als ijKpunt
Het bouwjaar kenmerkt mede kwaliteit van de woningen, door de
geldende voorschriften die op dat moment golden, de bouwtechniek die
werd gehanteerd, en niet te vergeten de economische ruimte die
beschikbaar ofwel aangewend werd. Zo zijn in de naoorlogse wijken
twee perioden te onderscheiden, waarbij mede onder invloed van de
economische situatie kleiner werd gebouwd dan in de periode daar-
voor: eind jaren veertig tot en met begin jaren vijftig, en eind jaren
zeventig tot en met de jaren tachtig.
Bij het gebruik en het bouwjaar als kenmerk van de te onderscheiden
woningtypen, gebruiken we de belangrijkste omslagmomenten in de
voorschriften van de overheid:
< 1945 Diverse voorschriften; vervolgens is dat deel van de voor-
raad in de jaren zeventig en tachtig structureel aangepast (renovatie)
1946-1965 Voorschriften en Wenken 1946, respectievelijk 1951
1966-1976 Voorschriften en Wenken 1965
1977-1992 Voorschriften en Wenken 1976
1993 > Bouwbesluit 1992
Om de context van de bovengenoemde kenmerken beter te plaatsen,
wordt vooral een korte beschouwing gegeven over de ontwikkeling van
de kwaliteit in de tweede helft van de vorige eeuw (1950-2000).
JArEN VIJfTIg
Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting publiceerde in
1946 Voorlopige Wenken voor de opbouw van ??n- en meergezinswo-
ningen, met hierin minimum- en maximumeisen opgenomen voor de
afmetingen, het aantal vertrekken en de voorzieningen. De inhoud werd
gefixeerd op een maximum van 260 m?, exact gelijk aan dat van 1921.
De minimumvoorwaarden van de publicatie uit 1946 werden in de `Voor-
schriften van Wenken voor het ontwerpen van woningen 1951' min of
meer tot normen verheven, omdat de pressie door het departement op
de bouwprijzen vrijwel geen extra's boven deze minima toeliet. Tevens
wilde men meer eenheid brengen in de tot dan toe geldende gemeente-
lijke bouwverordeningen, die onder werking van de Woningwet van 1901
naar inzicht van plaatselijke besturen tot stand waren gekomen.
JArEN ZESTIg
Vooral in de jaren zestig is duidelijk een ontwikkeling te constateren tot
opvoering van de woningkwaliteit. De economische ontwikkeling had
een niveau bereikt waardoor er weer ruimte was voor de opvoering van
de bouwproductie, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht. Zo zien
we dat de eisen in de Model Bouw Verordening en Voorschriften en
Wenken 1965 weer strenger zijn dan voorheen. De ontwikkeling in de
nieuwbouw van woningwetwoningen is, dat zowel totale woonopper-
vlakte als de oppervlakte van de woonkamer en keuken vrijwel regelma-
tig gestegen is, met name na de invoering van de nieuwe Voorschriften
en Wenken 1965 per 1 januari 1966.
De vijftien meest voorKomenDe typen
in De WoningBouW
A Eengezinswoningen ? vrijstaand (half)
1 Alleenstaande woning
2 Twee-onder-een-kap
B Eengezinswoningen ? rijtjeswoning/geschakelde
woning
3 Vooroorlogs (voorkamer/ achterkamer)
4 Doorzonwoning (en duplex)
5 Tuinkamerwoning
6 Z-kamerwoning
7 Patiowoning (senioren)
C Meergezinswoningen of gestapelde woning
8 Portiek vooroorlogs (voor, tussen, achter)
9 Portiekflat
10 Portiekmaisonnette
11 galerijflat
12 Verkorte galerij
13 galerij - atriumgebouw
14 Boven(maisonnette)-benedenwoning
15 Stadsvilla (zelfstandig woongebouw)
programma14 nr 3 2011
JArEN ZEVENTIg
Als we de ontwikkeling van het woonoppervlak vanaf 1970 bekijken,
dan zien we dat dit zich aanvankelijk stabiliseert en in 1974 zelfs enigs-
zins daalt, terwijl de voorzieningen op hetzelfde niveau blijven. Schijn-
baar is het plafond bereikt; juist in de periode waarin het re?le nettoloon
zich stabiliseert en later zelfs daalt, gebeurt dit ook met de woonstan-
daard. Het accent wordt verlegd naar de oude woningvoorraad. In dit
kader is het toch van belang te kijken naar de normontwikkeling. We
zien dan dat er een stap terug gedaan is wat betreft de minimale woon-
oppervlakte. In Voorschriften en Wenken 1965 wordt voor de woonop-
pervlakte naast een minimum ? een optelling van de minimale opper-
vlakte per vertrek ? bovendien een bepaalde overmaat gegeven, die
aan deze vertrekken moeten worden toebedeeld. In Voorschriften en
Wenken 1976 bepalen slechts nog de minimale oppervlakte van de
vertrekken het totale minimum. Tevens is men afgestapt van de maat-
staaf V.E. (verblijfseenheden) en is men overgestapt op het kameraan-
tal, dat ook in de Model Bouw Verordening werd gebruikt. Als we de
minimale woonoppervlakte vergelijken bij een woning van 4,5 V.E.
(Voorschriften en Wenken 1965), oftewel 4 kamers (exclusief keuken,
Voorschriften en Wenken 1976), van respectievelijk 61 m? en 56,4 m?,
dan zien we reeds een terugval (tabel 1). In Voorschriften en Wenken
1976 wordt gesteld dat het accent ligt zowel op de waarborging van
een goed huisvestingsniveau, als op die van een industri?le productie-
wijze.
JArEN TACHTIg EN NEgENTIg
De ontwikkeling die zo karakteristiek is voor de jaren tachtig, wordt
medio jaren zeventig al ingezet; of het nu om stedenbouw, architectuur
of woningtypologie gaat. Een interessant voorbeeld is de HAT-woning
(Huisvesting Alleenstaanden of Tweepersoonshuishoudens). De
massale verschuiving van een gezinsmaatschappij naar een samenle-
ving, waarbij de een- en tweepersoonshuishoudens de meerderheid
gingen vormen, leidde ? in combinatie met een economische crisis ? tot
de uitvinding van de HAT-woning. gewoon een bijzonder kleine woning.
In de periode 1977-1983 vormde dit type woning ruim 20 procent van
de sociale woningbouw (meer dan 75.000 woningen). De gehele peri-
ode kenmerkt zich door `klein' bouwen. Het is juist dit bezit dat de
komende jaren om aandacht vraagt.
De belangrijkste kenmerken van de jaren negentig zijn de uniformering
van de bouwvoorschriften, minder bemoeienis van de overheid op
detailniveau, en toenemende eisen ten aanzien van de bouwfysische
eigenschappen. De spreiding in de woningkwaliteit (en vooral woning-
grootte) neemt sterk toe. De nieuwbouwmarkt wordt vooral beheerst
door de koopsector, en de huursector neemt sterk af (15 ? 20 procent).
accommoDerenD vermogen
Het accommoderend vermogen van een woning, ofwel de mate waarin
een woning zich kan refereren aan de nieuwe eisen van de tijd, wordt in
hoge mate bepaald door:
De cascostructuur (ruimte en constructie). Zij bepaalt of functies
verplaatst kunnen worden, het ruimtelijke karakter kan worden
verbeterd, of dat er een extra ruimte aan toe kan worden gevoegd
(van dakkapel tot uitbouw).
De bouwfysische kwaliteit van schil en casco en de verbeteringsmo-
gelijkheden (geluid, warmte en vocht). De toegepaste bouwwijze is
bepalend voor de complexheid van de verbetering.
De ruimte om de uitrusting een meer individueler karakter te geven.
In dit kader geven we enkele benaderingen, eventueel ge?llustreerd
voor de meest voorkomende woningtypen: rijtjeswoning, portiek en
galerij.
rIJTJESWONINg
De potentie van een doorzonwoning is om twee redenen groot: de
breedte van de woning (6 m of meer), en de relatief ruime percelen die
in de jaren vijftig en zestig nog gebruikelijk waren. Dat houdt in dat de
woningen op allerlei wijzen kunnen worden vergroot door uit-, aan-, of
(dak-)opbouw. Zo kan een woning van 250 m3
uitgroeien tot een woning
van 400 m3
.
De producten die een dergelijke woningvergroting mogelijk en betaal-
baar moeten maken, zijn eigenlijk nog niet op de markt. Serres en
dakkapellen zijn op dit moment nog het maximaal haalbare. Vervolgens
komt men terecht op de traditionele markt, waar de prijs 50 tot 100
procent hoger is dan vanuit een evenwichtige kosten-kwaliteitsverhou-
ding te verwachten is. Het groeiend aantal eigenaar-bewoners, de
verdere economische groei en toenemende ruimtebehoefte, zullen om
een passend aanbod op de markt gaan vragen. Het accommoderend
vermogen is een samenspel tussen casco-eigenschappen en een
passend aanbod op de markt. Alleen dan zijn de eigenschappen volledig
uit te nutten.
Een voorbeeld van de kwaliteitsontwikkeling in de periode 1960-1970
Woonoppervlakte van
Woningwetwoningen
percentage van de
nieuwbouw met cv
percentage van de nieuwbouw
met douche of zit-ligbad
1960 57 m? - +/- 40%
1965 62 m? 23% 60%
1970 69 m? 97% 97%
Bron: CD-jaarverslagen
Tabel 1
v en W 1976 3 kamers ? 4 kamers ? 5 kamers ?
v en W 1965 3 v.e. 3,5 v.e. 4 v.e. 4,5 v.e. 5 v.e. 5,5 v.e.
1976 1965 1976 1965 1976 1965 1976 1965 1976 1965 1976 1965
Hoofdwoonkamer 18.5 16 18.5 16 18.5 17 18.5 17 18.5 18 18.5 18
Hoofdslaapkamer 11.6 11 11.6 11 11.6 11 11.6 11 11.6 11 11.6 11
vervangende hoofdslaapkamer 10.8 11 10.8 11 10.8 11 10.8 11 10.8 11
slaapkamer 8.5 8 6.3 5 8.5 8 8.5 8 8.5 8
slaapkamer 6.3 5 8.5 8
Keuken 7.0 6 7.0 6 7.0 6 7.0 6 7.0 7 7.0 7
41 44 50 53 60 63
overmaat 7 8 7 8 7 9
Woonoppervlakte 45.6 48 47.9 52 54.2 57 56.4 61 62.7 67 64.9 72
? Bij de telling der kamers blijft de keuken buiten beschouwing
programma nr 3 2011 15
POrTIEk
De renovatie van de portiekflats heeft pas een beperkte geschiedenis
van zo'n twintig jaar. In eerste instantie ging het om onderhoud, gevolgd
door comfort, uitstraling en toegankelijkheid. Vooral dat laatste item
heeft in de sociale sector sterk de nadruk gekregen. In de particuliere
sector is dit nooit een punt geweest. Er is geen portiekflat van eigenaar-
bewoners bekend waar aan de buitenzijde een lift is bijgeplaatst. Het zijn
de professionals die de levensloopbestendige woning hebben bedacht,
niet de eigenaar-bewoners. Ingeval de woning niet meer past, gaat de
eigenaar-bewoner verhuizen. De vraag wordt roerend gemaakt en er
komt een bewoner voor wie het wel past. Dit wil niet zeggen dat een lift
in een bepaalde situatie geen belangrijk punt kan zijn. Maar er is meer
tussen hemel en aarde dat aandacht behoeft dan toegankelijkheid.
Bij de kwaliteitsaanpassing van de portieketagewoning zijn drie concep-
ten te onderscheiden:
Verduurzamen. De nadruk ligt hier op comfort, uitstraling en energie-
besparing.
Verluxen. Zowel de toegankelijkheid, de buitenruimte, als de ruimte-
lijke kwaliteit staan hierbij op de agenda.
Verruimen. In dit concept gaat het om het benutten van de beschik-
bare ruimte of de mogelijkheid ruimte toe te voegen. Het gaat hierbij
om een transformatie, waarbij ook de doelgroep of de functie kan
veranderen. Allerlei mogelijkheden staan hiervoor ter beschikking:
samenvoegen, optoppen of opkoppen of de bestaande plattegrond
volledig herzien.
gAlErIJflATS
De grootte, de toegankelijkheid (lift/galerij), de ingegroeide omgeving
en het uitzicht wegen in de huidige situatie op tegen de nadelen. gale-
rijflats zijn de woningen die zich onderscheidden van de rest van de
woningbouw door een luxere uitstraling en veel ruimte op woningni-
veau. Zij gaven lucht aan het wonen. Willen de flats toekomst hebben,
dan zullen ze opnieuw in de woningmarkt moeten worden gepositio-
neerd met benutting van de eigenheid, ofwel potenties.
Het woord `verschalen' is geen gangbaar begrip. In dit verband wordt
ermee bedoeld dat de schaal van het woongebouwtype galerijflat een
andere, kleinere schaal moet krijgen. De massaliteit uit het verleden,
toen het standaardhuishouden nog bestond uit vader, moeder en twee
kinderen, bestaat niet meer en is voorgoed verleden tijd. De opgave is
er in gelegen om naast allerlei al benoemde functionele verbeteringen
de schaal van de gebouwen, zowel qua gebruik en beheer als qua
vorm, weer hanteerbaar te maken.
Het zoeken naar een fijnere schaal zal plaats moeten vinden ten aanzien
van drie aspecten:
De massa, respectievelijk het gebouw. De eenheid van een gebouw
zal meer in overeenstemming gebracht moeten worden met de
omgeving;
De architectuur. Een gebouw is geen optelsom van vijftig of honderd
wooneenheden. Het totaal behoort vormgegeven en geleed te zijn.
Het gebouw als totaal moet leesbaar zijn;
Het gebruik en beheer. Door de grote omvang zijn dergelijke gebou-
wen bijna onbeheer(s)baar. E?n individu kan het woongenot van
honderd anonieme huishoudens verstoren. Ook voor dit sociaal-
maatschappelijk vraagstuk zal er bij de ontwikkeling van een
toekomstvisie meer oog moeten zijn.
gedegen kennis van het bestaande biedt de mogelijkheid om op zoek
te gaan naar het nieuwe. Dit geldt ook voor de kwaliteitsaanpassing van
de bestaande woningvoorraad. En die zoektocht begint niet bij de
oplossing(en), maar bij de nieuwe opgaven, respectievelijk vragen.
Voorbeeld portiekflat
Reacties