Als het om de kwaliteitsaanpassing van de bestaande woningvoorraad gaat, blijft die meestal beperkt tot conserveren. Renoveren, laat staan transformeren komen slechts marginaal aan bod. Tenminste, als we kijken naar de praktijk in de sociale woningbouw. Dit is des te verbazingwekkender als we de sterke toename van de vervangende nieuwbouw van de afgelopen jaren beschouwen (circa 28.000 nieuwe sociale huurwoningen in 2008). Bij de huidige kwaliteitsaanpassing is het dus vooral ‘alles of niets’. Een gedifferentieerde kwaliteitsaanpassing van de voorraad is echter wenselijk en financieel ook zinvol en aantrekkelijk.
nr 6 2010 het programma28
het
programma
kwaliteitsaanpassing
financieel aantrekkelijk
In dit artikel pogen we de verschillende financi?le mogelijkheden van
kwaliteitsaanpassing nader te beschouwen binnen de context van de
vraag. Juist de visie op de toekomst moet de onderlegger worden voor
een meer gedifferentieerde aanpak. Uiteindelijk is investeren in kwali-
teitsaanpassing geen boekhouden, maar sociaal ondernemen met oog
voor de toekomst.
KeuzemogelijKheden
De huidige discussie over de kwaliteitsaanpassing van de bestaande
woningvoorraad wordt te veel ingeperkt door de vraag van gisteren en
te weinig ge?nspireerd door een visie op de vraag van morgen. In die zin
is de benadering meer conjunctureel dan structureel. Het is of de
geschiedenis zich voortdurend herhaalt. De korte termijn bepaalt de
agenda van de langetermijninvestering en die is gebaseerd op vastge-
roeste gedachten als: `nieuw is beter' en `het bestaande moet je alleen
onderhouden'. Vergeten wordt daarmee de complexiteit van de kwali-
teit van het wonen en de potentie van het bestaande.
De kwaliteitsontwikkeling is in de periode 1950-2000 bescheiden
geweest. De woningen zijn in vijftig jaar niet structureel veel groter
geworden. In de periode rond 1975 is er kortstondig ruimer gebouwd.
Voor zover er sprake is van kwaliteitsverbetering, dan betreft het vooral
isolatie en uitrusting.
Als het om de kwaliteitsaan-
passing van de bestaande
woningvoorraad gaat, blijft
die meestal beperkt tot
conserveren. Renoveren,
laat staan transformeren
komen slechts marginaal
aan bod. Tenminste, als we
kijken naar de praktijk in de
sociale woningbouw. dit is
des te verbazingwekkender
als we de sterke toename
van de vervangende nieuw-
bouw van de afgelopen jaren
beschouwen (circa 28.000
nieuwe sociale huurwonin-
gen in 2008). Bij de huidige
kwaliteitsaanpassing is het
dus vooral `alles of niets'.
een gedifferentieerde kwali-
teitsaanpassing van de voor-
raad is echter wenselijk en
financieel ook zinvol en
aantrekkelijk.
tekst martin liebregts en arie verheij,
BouwhulpGroep BV
nr 6 2010het programma 29
De bestaande voorraad verdient ten aanzien van drie aspecten
(thema's) structurele aanpassingen met individuele accenten[1]:
1 Duurzaamheid
Dit is meer dan energie, gezondheid en milieu, maar houdt een
verband met schoonheid en functionele aanpassingsmogelijkheden
in de tijd.
2 Comfort (uitstraling, beleving)
Wonen krijgt meer het karakter van luxe, die past bij de leefstijl. In
onze eigen woning willen we minimaal hetzelfde comfort als in de
auto en in de vakantiewoning. En de invulling hiervan kent een grote
individuele spreiding.
3 Ruimte
De behoefte aan meer vierkante meter per woning neemt toe
ondanks de verkleining van de huishoudengrootte. Een bewoonbare
zolder, een aanbouw of uitbouw in combinatie met het vergroten van
de ruimtelijkheid biedt hiervoor mogelijkheden.
De genoemde thema's kunnen in de bestaande bouw op een zeer
gedifferentieerde wijze een invulling krijgen. Juist de verschillen die
ontstaan, maken de bestaande voorraad extra interessant. Er valt dan
eindelijk iets te kiezen op blok- en straatniveau.
diffeRenTiATie in pRijs en KwAliTeiT
Het beleid van veel corporaties is al geruime tijd gericht op het realiseren
van markthuren (85 procent maximaal redelijk is het huurniveau in de parti-
culiere verhuur) en anderzijds om binnen de aftoppingsgrenzen van de
huurtoeslag te blijven. Dit effect wordt versterkt door het aanbrengen van
kwalitatieve ? lees energetische ? verbeteringen aan de voorraad. Wat
ertoe leidt dat steeds meer corporatiewoningen een huur tussen de 450
en 550 euro hebben, een bandbreedte van slechts 100 euro, terwijl de
mogelijke en gewenste kwaliteitsverschillen (veel) groter zijn, zeker als de
potenti?le kwaliteit van de bestaande bouw beter benut zou worden.
Daarbij wordt de mogelijkheid, die al weer een aantal jaren is toege-
staan, om ook in de huurklasse tussen 512/548 euro en 648 euro huur-
toeslag te krijgen nog nauwelijks benut in de sociale huursector. Het
resultaat is een beperkte differentiatie in aanbod qua kwaliteit en prijs.
diffeRenTiATie vAn de vooRRAAd
In deze tijd ? maar zeker op termijn - wordt om een hogere kwaliteit van
de woningen gevraagd. Niet alleen energetisch, maar ook qua comfort
en ? voor zover van toepassing ? ook in ruimte. De bestaande voorraad
heeft over het algemeen die potentie in zich. Zeker de eengezinswonin-
gen. Vergelijk dit maar eens met wat er door eigenaar-bewoners vertim-
merd wordt in soortgelijke woningen van hetzelfde bouwjaar. En met
behulp van ingrepen voor verschillende levensduren is niet alleen een
gedifferentieerde kwaliteit te realiseren, maar ook een gedifferentieerde
(huur)prijs tussen 350 en 650 euro.
Op dit moment is er weinig aanbod in het duurdere (sociale) huurseg-
ment en een overmaat aan aanbod in het betaalbare segment. Zeker
als we uitgaan van de (veel beperktere) vraag van de primaire doel-
groep. Redenen genoeg om de potentie van de bestaande voorraad te
benutten in plaats van de voet op de rem te houden en te conserveren
tot het moment dat er nieuw gebouwd kan worden.
Ook voor de koopsector ? en alle tussenvormen voor corporaties,
zoals Te Woon, Koopgarant en Slimmer Kopen ? is het goed als er
kwalitatief goede woningen voor inkomens rond modaal beschikbaar
zijn. Met een modaal inkomen van 33.000 euro bruto is een hypotheek
van 135.000 euro haalbaar en met wat eigen geld voor het `kostenko-
per'-deel een verkoopsom van rond datzelfde bedrag. Bij een korting
van 25 procent in Koopgarant of Slimmer Kopen zijn koopprijzen van
175.000 euro anno 2010 financieel haalbaar. En daarmee is in principe
een gemiddelde corporatiewoning (WOZ-waarde 158.000 euro in 2008)
[2] binnen het bereik van modale en bovenmodale huishoudens geko-
men. Nu het aanbod (van corporaties) nog.
Als dit aanbod van corporaties er is, met een behoorlijke (energetische)
basiskwaliteit, zal de marktprijs in dit segment van de koopsector zich
iets naar beneden bewegen, waardoor het verschil tussen de huur- en
de koopsector zal verkleinen en daarmee de doorstroming vanzelf
groter zal worden.
Figuur 1 laat zien hoe het woningaanbod in
de sociale huursector verdeeld is over de
verschillende huurklassen. Zichtbaar is dat
87 procent huur (en kwaliteit) beneden de
aftoppingsgrens van 512 euro ligt en 93
procent beneden de 548 euro per maand.
Conclusie: weinig differentiatie in huur- en
kwaliteit, mede gestuurd door het huurbe-
leid van de overheid.[2,4]
Figuur 2 laat zien dat hoe langer de exploi-
tatieperiode van een woning is, des
temeer kwaliteit de woning bezit, uitge-
drukt in wws-punten (gemiddeld circa 1
punt per exploitatiejaar). De toename van
de kwaliteit is als volgt verdeeld over drie
kwaliteitsaspecten:
? Energie: 25-30 punten
? Comfort: 5-10 punten
? Ruimte: 10 punten.[5]
nr 6 2010 het programma30
Er zijn (veel) meer sociale huurwoningen met een huur onder de aftop-
pingsgrenzen dan er nu en straks nog nodig zijn voor de primaire doel-
groep. Ook dat gegeven pleit er voor om een deel daarvan op te waar-
deren in kwaliteit en prijs. Daarmee wordt de sociale huursector een
tweetrapsraket: voor de primaire doelgroep voldoende woningen (plus
frictie) met een huur tot de aftoppingsgrenzen van de huursubsidie
(512/ 548 euro) en bijbehorende kwaliteit, en voor de doelgroep tot
modaal `marktgeprijsde' huurwoningen tot de liberalisatiegrens (648
euro) plus koopwoningen met een marktprijs tot circa 175.000 euro,
met alle mengvormen van koop en huur daartussen. Dan ontstaat er
eindelijk meer ruimte voor een wooncarri?re.
Op dit moment schuift de corporatiesector met elke mutatie verder op
in de richting van marktconforme huren. Het is een fabeltje dat het
woningwaarderingsstelsel deze beweging zou verhinderen. Het wws-
stelsel doet niets anders dan de kwaliteit in punten uitdrukken. Dat
moet en kan ook beter (met name wat betreft energetische en loca-
tiekwaliteit), maar wat blijft is dat de (streef)huur als percentage van
maximaal redelijk iets is dat door de lokale woningmarkt wordt bepaald.
En die markt verschilt van plaats tot plaats (of van regio tot regio) en
daarmee verschilt ook de te realiseren vraaghuur. Als dat niet het geval
zou zijn, zou de huur in de particuliere verhuurmarkt wel eerder op 100
procent dan op de huidige 85 procent van maximaal redelijk uitkomen.
Een dergelijke huurdifferentiatie is ook nu al zichtbaar in de corporatie
huursector (huidige huur gemiddeld in Drenthe 63 procent en in
Amsterdam 78 procent van maximaal redelijk[3].
Dus bij de bepaling van de kwaliteitsaanpassing en de vereiste huurop-
brengsten zal de horizon moeten worden verruimd. Er zit meer in de
bestaande voorraad dan op het eerste gezicht lijkt.
KwAliTeiTsspRong en finAnci?le RuimTe
De aanpassing van de bestaande woningvoorraad biedt meer ruimte
dan vaak wordt gedacht. Het vereist wel een visie op de toekomst en
die behelst meer dan `op de winkel passen'. Ook lijkt het alsof er eerst
moet worden gerekend of het wel kan. Naar onze mening wordt er te
veel gerekend zonder inzicht. De exploitatie geeft voldoende financi?le
ruimte om te investeren in meer kwaliteit en langere levensduur.
KwAliTeiT, BedRijfswAARde en invesTeRingsRuimTe
Om een beeld te geven van wat de financi?le ruimte is, uitgedrukt in de
bedrijfswaarde, worden voor drie ingreepniveaus bij een eengezinswo-
nr 6 2010het programma 31
ning (130 wws-punten, bouwjaar 1965) hier de resultaten gegeven[5]. Bij
de bepaling van de marges wordt gerekend met verschillende markthuren
(vari?rend van 60 tot 90 procent van de maximale redelijke huur).
De in dit voorbeeld geselecteerde eengezinswoning geeft de volgende
spreiding in opbrengsten (bedrijfswaarden), afhankelijk van de plaatse-
lijke marktverhoudingen (procenten maximaal redelijke huur, minimaal
60 procent en maximaal 90 procent):
Bedrijfswaarde 15-jaarsingreep, 143 wws-punten,
24.000 ? 51.000
Bedrijfswaarde 25-jaarsingreep, 151 wws-punten,
36.000 ? 78.000
Bedrijfswaarde 40-jaarsingreep, 167 wws-punten,
53.000 ? 110.000
Bedrijfswaarde nieuwbouw (50-jaar), 173 wws-punten,
63.000 ? 130.000.
De feitelijke investeringsruimte voor corporaties is nog groter dan de
hierboven berekende bedrijfswaarden. De rentepercentages op langlo-
pende leningen (groter dan tien jaar) liggen rond de 4,5 procent, terwijl
er is gerekend met een discontovoet van 6 procent[6,7]. Hierdoor zal
de feitelijke investeringsruimte al gauw 5.000 tot 10.000 euro per
woning hoger zijn dan bovengenoemde bedrijfswaarde, afhankelijk van
de marktverhoudingen.
En als er wordt gerekend met een IRR (Internal Rate of Return) van 3,5
procent voor sociale huurwoningen, dan is de investeringsruimte nog
hoger. Met dergelijke investeringsbedragen zijn de beoogde kwaliteits-
sprongen in de bestaande voorraad over het algemeen goed te maken
en daarmee zijn ogenschijnlijk dure investeringen in bestaande wonin-
gen wel degelijk rendabel.
nieuwBouw
Dit gunstige rendement dringt zich op als de kosten en opbrengsten
van nieuwbouw (eengezinswoningen) sociale huur in beeld komen. De
kwaliteit (en (huur)opbrengst) ligt maar weinig hoger dan bij een veertig-
jaarsingreep. Terwijl de benodigde investeringen beduidend hoger
liggen, nog afgezien van de bij nieuwbouw te realiseren parkeervoorzie-
ning op eigen terrein.
Gelet op de kasstroomproblematiek bij steeds meer corporaties pleit dit
voor een rem op sloop/nieuwbouw van sociale (eengezins-) huurwonin-
gen en een premie op een kwaliteitssprong in de bestaande voorraad.
volop finAnci?le RuimTe
In de bestaande woningvoorraad is er volop financi?le ruimte om de
kwaliteit aan te passen. Om dit concreet te maken, zullen we moeten
afstappen van de uniformiteitgedachte ? alles gelijk ? en van de gemid-
delde bewoner. Dat iedere bewoner recht heeft op een basiskwaliteit is
logisch. Dat betekent een veilige en gezonde woning. Maar dat wil niet
zeggen dat de behoefte aan comfort en ruimte ook moet worden gede-
finieerd op basis van een sociaaleconomische categorie waarvan
niemand en niets kan en mag afwijken. Dus niet alles hoeft hetzelfde te
zijn. Zeker niet op het niveau van boekhoudkundige of technische
complexen. Laten we ervoor zorgen dat wonen weer leuk wordt en dat
er een ruime differentiatie aan kwaliteit ontstaat. Dan is er ruimte voor
een wooncarri?re.
Het uitnutten van de mogelijkheden voor waardecreatie begint bij het
onderkennen van de kansen op woning- , blok- en buurtniveau. En bij
die afweging mag de omgeving niet worden vergeten.
Figuur 3 laat zien dat de huur voor
de huidige bewoners van een
eengezinswoning varieert van 380
euro bij nietsdoen, 100 euro meer
bij een 40-jaarsingreep en 512 tot
548 euro bij nieuwbouw (aftop-
pingsgrenzen huurtoeslag). Alles
in de huurklasse `betaalbaar'.
Conform het gebruikelijke corpo-
ratiebeleid (huurverhoging voor
meer kwaliteit op basis van extra
wws-punten), acceptabel voor de
zittende bewoners (compensatie
in woonlasten door energiebespa-
ring) en passend in het huurbeleid
van de overheid.[5]
In figuur 4 wordt voor 3 ingreepni-
veaus (15, 25 en 40 jaar) de
relatie gelegd tussen de kwaliteit
? uitgedrukt in wws-punten ? en
de ermee samenhangende huur
? uitgedrukt in een percentage
van de maximaal redelijke huur ?,
en de bedrijfswaarde. De sprei-
ding in bedrijfswaarde, en dus de
investeringsruimte is groot: mini-
maal bij een 15-jaarsingreep
25.000 euro en haalbaar bij een
40-jaarsingreep van 110.000 euro
of meer (afhankelijk van het
huurbeleid).[5,6,7]
In figuur 5 is te zien dat als we
uitgaan van een ingreepniveau
van 25 jaar, de investeringsruimte
varieert ? afhankelijk van de huur
(kwaliteit en percentage van de
maximale redelijke huur) en de
discontovoet ? tussen 36.000 en
92.000 euro, bij eenzelfde kwali-
teit. Dit geeft aan hoe belangrijk
het is om niet een beperkte
boekhoudkundige berekening te
maken, maar de opgave ook te
zien in relatie tot de vraag (en dus
de opbrengsten) in de toekomst.
[5,6,7]
BRonnen:
[1] Zie onder andere `Woonpatronen van herken-
ning', Martin Liebregts, Renovatie 1/2010
[2] Aedes, Bedrijfstakinformatie 2008
[3] CFV, Sectorbeeld Realisaties Woningcorpora-
ties 2009
[4] RIGO, Woonlastenonderzoek Tilburg 2009
[5] BouwhulpGroep. Evaluatie van recente haal-
baarheidsonderzoeken van 731 eengezinswo-
ningen (2008/2010)
[6] De belangrijkste uitgangspunten, die bij de
berekening van de bedrijfswaarde gehanteerd
worden, zijn:
? Discontovoet 6 procent
? Variabele lasten eerste jaar 2.500,-
[7] Bij de inschatting van de bedrijfswaarde als
indicatie voor de investeringsruimte is het
volgende aanvullende criterium gehanteerd:
? De huidige boekwaarde weegt op tegen de
restwaarde van de grond bij be?indiging
van de exploitatie
Reacties