Vanaf 2009 heeft Onderzoeksinstituut OTB van de Technische Universiteit Delft een onderzoeksprogramma uitgevoerd dat voornamelijk gericht is op energie-efficiëntie in de socialehuursector. Dit onderzoeksprogramma, genaamd WoningKwaliteit 2020 (WK2020), is nu aan zijn einde. WK2020 vond plaats in een periode van oplevende belangstelling voor het thema energie binnen de corporatiesector, maar ook van aangescherpte overheidseisen op dit gebied. Tijd om de rekening op te maken over wat er in de afgelopen vier jaar bereikt is, welke hobbels te overwinnen zijn, en hoe de nabije toekomst eruit zal gaan zien.
kleine stappen naar energiezuinige voorraad30 nr 1 2013
kleine stappen naar
energiezuinige voorraad
Vanaf 2009 heeft Onder-
zoeksinstituut OTB van de
Technische Universiteit Delft
een onderzoeksprogramma
uitgevoerd dat voornamelijk
gericht is op energie-effici-
entie in de socialehuursec-
tor. Dit onderzoekspro-
gramma, genaamd Woning-
Kwaliteit 2020 (WK2020), is
nu aan zijn einde. WK2020
vond plaats in een periode
van oplevende belangstelling
voor het thema energie
binnen de corporatiesector,
maar ook van aangescherpte
overheidseisen op dit
gebied. Tijd om de rekening
op te maken over wat er in
de afgelopen vier jaar bereikt
is, welke hobbels te overwin-
nen zijn, en hoe de nabije
toekomst eruit zal gaan zien.
tekst nico nieboer, ad straub en
henk visscher
MNota
kleine stappen naar energiezuinige voorraad nr 1 2013 31
STijgenDe amBiTieS in VeranDerenDe cOnTexT
Aan het begin van deze eeuw nog prijkte energie-effici?ntie niet hoog
op de prioriteitenlijsten van corporaties. Dit was duidelijk anders aan
het einde van het eerste decennium, in belangrijke mate door het
verplichte energielabel voor het woningbezit. Deze labeling is een
uitvloeisel van een richtlijn van de Europese Unie, namelijk de Energy
Performance of Buildings Directive (EPBD), die in 2003 van kracht is
geworden. Daarnaast was de laatstgenoemde periode ook een tijd
waarin een dringend beroep werd gedaan op de corporatiesector om
zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid zichtbaar te maken. In elk
geval zichtbaarder dan tot dan toe het geval geweest was.
Aedes reageerde mede hierop, door in 2007 de nota `Antwoord aan de
samenleving' uit te brengen, waarin de sector zich committeerde aan
aanzienlijke investeringen om zijn woningen energiezuiniger te maken.
Dit voornemen kreeg concreter gestalte in het in oktober 2008 afgeslo-
ten Convenant Energiebesparing Corporatiesector. Hierin stelde de
sector zich onder meer ten doel om in tien jaar tijd 20 procent te bespa-
ren op het gasverbruik en om bij ingrijpende verbeteringen de betref-
fende woningen op het energieprestatieniveau van label B te brengen,
dan wel met minstens twee labelstappen te verbeteren. Hoewel dit
convenant inmiddels is vervangen door het Convenant Energiebespa-
ring Huursector (gedateerd juni 2012), heeft het convenant uit 2008
grote invloed gehad op de beleidsdoelen van de individuele corporaties.
Naast dit convenant was Aedes ook medeondertekenaar van twee
andere landelijke convenanten, namelijk het convenant `Energiebespa-
ring bestaande gebouwen' en het Lenteakkoord `Energiebesparing in
de nieuwbouw'. Overeenkomsten als deze maken deel uit van een veel-
heid aan initiatieven om energiebesparing in de woningvoorraad te
stimuleren.
VOOrTgang Van heT BeleiD
In december 2012 heeft Onderzoeksinstituut OTB een enqu?te gehou-
den onder woningcorporaties. Onderwerpen waren de veranderingen in
hun energiedoelstellingen ten opzichte van 2009, en de stimulansen en
belemmeringen bij de uitvoering van het energiebesparingsbeleid. Doel
van het onderzoek was de ontwikkeling van het energiebesparingsbe-
leid van corporaties in beeld te krijgen: waar stonden zij vier jaar gele-
den en waar staan zij nu? 347 corporaties, het overgrote deel van de
sector, zijn per e-mail uitgenodigd de online vragenlijst in te vullen. 139
corporaties hebben dit gedaan, een respons van 40 procent. De sprei-
ding van de respons naar het aantal wooneenheden komt in grote lijnen
overeen met dat van de populatie. Weliswaar zijn de kleine corporaties
(minder dan 2000 wooneenheden) enigszins ondervertegenwoordigd,
maar dit geeft onvoldoende aanleiding om de kale uitkomsten van de
enqu?te te corrigeren.
BeleiDSVOOrnemenS
In de enqu?te is eerst ingegaan op de beleidsvoornemens van corpora-
ties. Wat waren de doelstellingen op het gebied van energiebesparing
in 2009 en wat zijn die nu? Zijn de corporaties gevorderd in de formule-
ring van hun energiebeleid en zijn zij ambitieuzer geworden? Of juist
minder? In tabel 1 is een aantal vaak gehanteerde typen doelstellingen
te zien, met daarbij welk aandeel (in procenten) van de corporaties ze in
2009 nastreefde en welk aandeel ze nu nastreeft.
De uitkomsten wijzen op een voortgeschreden ontwikkeling van het
energiebesparingsbeleid: voor vrijwel alle onderscheiden typen doelstel-
lingen geldt dat het aantal corporaties dat ze nastreeft nu groter is dan
in 2009. Het formuleren van ambities in termen van labels was en is
relatief populair. Voor eind 2012 geldt dat ook voor het benoemen van
een minimumpakket aan energetische voorzieningen.
Tabel 1. Aandeel van corporaties naar nagestreefd type doelstellingen
begin 2009 eind 2012
Een gemiddeld te bereiken energielabel voor alle woningen 43 % 56 %
Een gemiddeld te bereiken energielabel voor de aangepakte woningen 47 % 54 %
Een minimaal energielabel voor alle woningen die in exploitatie blijven 44 % 47 %
Een percentuele besparing op de CO2
-uitstoot 33 % 31 %
Een percentuele besparing op het energieverbruik 18 % 13 %
Een percentuele besparing op het gasverbruik 27 % 27 %
Een gemiddeld aantal labelstappen per aangepakte woning 24 % 23 %
Een aantal labelstappen, voor alle woningen gemiddeld 8 % 10 %
Een minimumpakket aan energetische voorzieningen (isolatie, dubbel glas e.d.)
voor alle woningen die in exploitatie blijven
35 % 51 %
Een ander type doelstelling 20 % 27 %
WOningKWaliTeiT 2020
Energie-effici?ntie in de woningvoorraad staat
centraal in WK2020. Samen met koepelorganisatie
Aedes en een groep woningcorporaties, heeft
Onderzoeksinstituut OTB gewerkt aan wetenschap-
pelijk onderbouwde en praktisch bruikbare kennis
voor verbetering van de energieprestatie van de
woningvoorraad. Deelnemende corporaties waren
De Alliantie, Eigen Haard, HaagWonen, De Key,
Portaal, Rochdale, Staedion, Vidomes, Vivare,
WonenCentraal en Ymere. Voor een deel van de
programmaperiode zijn ook Oost Flevoland Woon-
diensten, PWS, Woonbron en Woongroep Twente
betrokken geweest.
kleine stappen naar energiezuinige voorraad32 nr 1 2013
percentage
0
10
20
30
40
50
60
A B C D E F G
energielabel
begin 2009 eind 2012
In tabel 2 zijn per type doelstelling de corporaties opgenomen die zowel
in 2009 als nu het betreffende type doelstelling nastreven. Veruit de
meesten van deze corporaties hebben in de tussentijd de indertijd
nagestreefde energieprestatieniveaus niet gewijzigd. Waar dit wel zo is,
zien we vaker een aanscherping dan een afzwakking. Op sectorniveau
is daarmee sprake van een lichte aanscherping van de doelstellingen.
Een aanscherping van het beleid is ook af te leiden uit figuur 1. Hierin zijn
alleen de corporaties opgenomen die een gemiddeld streeflabel voor hun
gehele woningbezit hanteerden. Streefden in 2009 de meesten van deze
corporaties nog naar energielabel C, nu is dat label B geworden. Een
verschuiving in dezelfde richting, maar alleen minder sterk, is waar te
nemen voor de corporaties met een minimum streeflabel voor alle wonin-
gen (figuur 2), en voor de corporaties met een streeflabel voor de ener-
getisch te verbeteren woningen (figuur 3). Als we de uitkomsten in
figuur 1 overigens vergelijken met het Convenant Energiebesparing Huur-
sector, dat een gemiddeld energieprestatieniveau van label B voor alle
woningen in de corporatiesector voorstaat, dan is de aanscherping nog
niet genoeg om de convenantsdoelen te halen. Meer corporaties zullen
energielabel B moeten gaan nastreven. Daar komt nog bij dat de meeste
ge?nqu?teerde corporaties (51 procent) aangeven geen gemiddeld te
bereiken energielabel voor hun woningbezit te hebben vastgelegd.
Nu is het mogelijk dat corporaties hun beleidsambities weliswaar gelijk
hebben gehouden, maar de periode waarin deze doelen verwezenlijkt
moeten worden, hebben opgerekt. In tabel 3 is per type beleidsdoel-
stelling voor de betreffende corporaties aangegeven in hoeverre dat is
gebeurd. Met uitzondering van de doelstellingen die betrekking hebben
op het gemiddeld te bereiken energielabel of het gasverbruik, is bij alle
typen doelstellingen een lichte temporisering waarneembaar. Corpora-
ties nemen over het algemeen dus iets meer tijd om hun ambities te
realiseren.
Plannen realiSeren
In het WK2020-onderzoek is nagegaan in hoeverre de gewenste bespa-
ringen te bereiken zijn, door in renovatie en onderhoud te sturen op
materiaalkeuzen en onderhoudscycli. Duurzaam onderhoud betaalt zich
Tabel 2. Percentage corporaties naar zwaarte van de doelstellingen, per type nagestreefde doelstelling
nu minder ambitieus
dan in 2009
nu even ambitieus
als in 2009
nu ambitieuzer
dan in 2009
Een gemiddeld te bereiken energielabel voor alle woningen 6 % 67 % 27 %
Een gemiddeld te bereiken energielabel voor de aangepakte woningen 6 % 67 % 28 %
Een minimaal energielabel voor alle woningen die in exploitatie blijven 8 % 60 % 32 %
Een percentuele besparing op de CO2
-uitstoot 8 % 81 % 12 %
Een percentuele besparing op het energieverbruik 11 % 78 % 11 %
Een percentuele besparing op het gasverbruik 11 % 79 % 11 %
Een gemiddeld aantal labelstappen per aangepakte woning 0 % 92 % 8 %
Een aantal labelstappen, voor alle woningen gemiddeld 0 % 100 % 0 %
Tabel 3. Gemiddeld door corporaties gesteld jaar waarin doelstellingen bereikt moeten zijn
begin 2009 gesteld jaar waarin
doel bereikt moet zijn
eind 2012 gesteld jaar waarin
doel bereikt moet zijn
Een gemiddeld te bereiken energielabel voor alle woningen 2019 2019
Een minimaal energielabel voor alle woningen die in exploitatie blijven 2018 2020
Een percentuele besparing op de CO2
-uitstoot 2019 2020
Een percentuele besparing op het energieverbruik 2017 2018
Een percentuele besparing op het gasverbruik 2019 2019
Een aantal labelstappen, voor alle woningen gemiddeld 2020 2021
Van links naar rechts:
Figuur 1. Percentage corporaties naar
nagestreefd label, als aandeel van de
corporaties die een gemiddeld streeflabel
voor alle woningen hanteren.
Figuur 2. Percentage corporaties naar
nagestreefd label, als aandeel van de
corporaties die een minimum streeflabel
voor alle woningen hanteren.
Figuur 3. Percentage corporaties naar
nagestreefd label, als aandeel van alle
corporaties die een streeflabel voor de aan
te pakken woningen hanteren.
kleine stappen naar energiezuinige voorraad nr 1 2013 33
percentage
energielabel
begin 2009 eind 2012
0
10
20
30
40
50
60
A B C D E F G
percentage
energielabel
begin 2009 eind 2012
0
10
20
30
40
50
60
70
A B C D E F G
immers uit in een lagere CO2
-uitstoot. Dat het aanbrengen van bijvoor-
beeld HR++-glas energiebesparing oplevert, is voor velen wel duidelijk.
Minder bekend is dat een flink deel van de milieubelasting voortkomt uit
het produceren van nieuwe bouwproducten, het uitvoeren van werk-
zaamheden en het transport van materiaal en personeel naar de bouw-
plaats. Door hierin verstandige keuzen te maken, kunnen de milieuef-
fecten van onderhoudsscenario's sterk worden beperkt.
Het onderzoek laat tevens zien dat de stap van beleid naar investerings-
planning relatief gemakkelijk gezet wordt, namelijk door opname in de
begroting van onderhouds- en verbeteringsprojecten die toch al moeten
plaatsvinden. Het voornaamste knelpunt ligt in de uitvoering van de indi-
viduele projecten. Het komt bijvoorbeeld geregeld voor dat onvoldoende
huurders met de plannen instemmen, of dat de beschikbare tijd of het
beschikbare budget het bij nader inzien toch niet toelaat om energiebe-
sparende maatregelen te nemen. De verantwoordelijken op projectni-
veau hebben een zekere mate van vrijheid om eigen afwegingen te
maken, waardoor de uitvoering van maatregelen deels afhankelijk is van
persoonlijke inschattingen en voorkeuren. Dit maakt op zijn beurt de
realisatie van doelstellingen op portefeuilleniveau meer onzeker.
Mede omdat het vaak veel inspanning vergt om huurders voor de plan-
nen te winnen, wordt wel gedacht om de maatregelen bij mutatie uit te
voeren. Als dit landelijk in de gehele corporatiesector gedaan zou
worden, zou volgens berekeningen in WK2020 de besparing op het
gasverbruik 6 tot 8 procent zijn (bij een aangenomen mutatiegraad van
8 procent en een periode van 10 jaar). Het plegen van energie-investe-
ringen bij mutatie levert dus duidelijk iets op, maar is op zich onvol-
doende om het landelijke doel van 20 procent energiebesparing te
halen.
BePerKTe VerBeTering
Een door bureau Companen uitgevoerde monitoring1
voor Agentschap
NL, laat zien dat er wel degelijk energetische verbeteringen in de
woningvoorraad plaatsvinden, maar ook dat het tempo niet spectaculair
hoog is. Volgens genoemde monitor is plaatsing van een HR-ketel en
van HR-glas veruit de meest voorkomende maatregel. In 2011 zijn in
enkele duizenden woningen warmtepompen geplaatst. Vergelijkbare
aantallen woningen vinden we ook als het gaat om de plaatsing van
zonnepanelen of zonneboilers. In hetzelfde jaar is bij 12.000 bestaande
woningen spouwmuurisolatie toegepast, bij 19.000 bestaande wonin-
gen vloerisolatie en bij 27.000 bestaande woningen dakisolatie.
De beperktheid van de energetische verbetering van de woningvoor-
raad wordt nog eens geaccentueerd doordat de feitelijke besparing op
energieverbruik tegenvalt, ten opzichte van de besparing volgens het
rekenmodel dat ten grondslag ligt aan de bepaling van de energie-index
en daarmee ook van het energielabel. Volgens dat model zou bijvoor-
beeld een verbetering van label G naar label B het gebouwgebonden
energieverbruik met een factor 5 verminderen. Het WK2020-onderzoek
wijst echter uit dat dit `slechts' een factor 2 is. Het is nog niet bekend
in hoeverre deze `tegenvaller' toe te schrijven is aan verschillen in
installaties (bijvoorbeeld moederhaard in enkel de woonkamer tegen-
over cv in alle kamers) of in menselijk gedrag (bij betere isolatie zetten
bewoners bijvoorbeeld de verwarming hoger). In ieder geval is het
effect van een energetische verbetering op zowel duurzaamheid als
woonlasten geringer dan tot nog toe is aangenomen.
Voor de renovatie
aan de Prinses
Beatrixstraat in
Dongen-Zuid, heeft
corporatie Vieya
samengewerkt met
de bewoners.
1 Companen, Monitoring convenantsresultaten corporatiesector. Companen, Arnhem, 2012.
roelsimons
kleine stappen naar energiezuinige voorraad34 nr 1 2013
STimUlanSen en Belemmeringen
Aan de ge?nqu?teerden is een aantal stimulansen en belemmeringen
voorgelegd met telkens de vraag hoe belangrijk de betreffende factor in
de laatste vier jaren geweest is voor de eigen corporatie. De respon-
denten hebben hun antwoorden kunnen invullen op een vijfpunten-
schaal. Deze schaal is omgezet in een van 0 tot 4 lopende cijferreeks,
waarbij 0 staat voor `nauwelijks/niet' en 4 voor `in zeer hoge mate'.
Hoe hoger het cijfer, des te belangrijker dus de factor voor de betref-
fende corporatie(s) geweest is.
Voldoende investeringsruimte en duidelijke exploitatievoornemens zijn
volgens de corporaties de belangrijkste stimulerende factoren geweest
voor de realisatie van hun energiebesparingsbeleid (figuur 4).
WK2020-onderzoek onder enkele corporaties die een eind gevorderd
zijn met de energetische verbetering van hun woningbezit, bevestigt dit
beeld. Deze corporaties onderscheiden zich overigens niet alleen door
voldoende investeringsruimte en duidelijke exploitatievoornemens. Dit
doen zij ook doordat zij duidelijk al v??r de verplichte energielabeling
met energiebesparing aan de slag zijn gegaan en doordat er blijvende
betrokkenheid vanuit het management is ? eveneens twee factoren die
in de enqu?te relatief hoog scoren.
De belemmeringen worden in het algemeen minder belangrijk gevonden
dan de stimulansen: de scores zijn overwegend lager. Met voldoende
investeringsruimte en duidelijke exploitatievoornemens als belangrijkste
stimulansen, verwondert het niet dat onvoldoende investeringsruimte
en onduidelijke exploitatievoornemens als belangrijke belemmeringen
gezien worden (figuur 5). De terugvallende verkoop van woningen en
een geringe ondersteuning vanuit het management worden ook als
cruciaal gezien. Als belangrijkste belemmering komt de geringe mede-
werking van bewoners naar voren. Signalen uit het WK2020-onderzoek
bevestigen dat de medewerking van bewoners lastig is te verkrijgen, al
zijn er ook voorbeelden waarin juist zij initiatieven nemen om woningen
energiezuiniger te maken.
DOOrKijK naar 2020
Als we eind 2012 vergelijken met begin 2009, zien we bij de corpora-
ties eerder een aanscherping dan een afzwakking van de ambities. Dit
lijkt vooral te maken te hebben met het feit dat het energiebesparings-
beleid in 2009 nog volop in ontwikkeling was. Het is onwaarschijnlijk
dat deze ontwikkeling zich in de komende jaren zal voortzetten,
ondanks het onverminderd grote belang dat bij overheden en in allerlei
maatschappelijke sectoren aan energiebesparing gehecht wordt.
De politieke ontwikkelingen van de afgelopen tijd verkleinen de investe-
ringscapaciteit van corporaties aanzienlijk. Een verruiming van de inves-
teringsmogelijkheden door energiebesparende voorzieningen zwaarder
in het woningwaarderingsstelsel te laten wegen, zal door de voorgeno-
men afschaffing van dit stelsel teniet worden gedaan. Als gevolg van
eerdere wijzigingen in de regelgeving is in de corporatiesector al enkele
jaren een beweging te zien waarbij het werkveld versmald wordt en
corporaties zich terugtrekken tot wat als kerntaken wordt gezien. Zal
energiebesparing daarvan het slachtoffer worden? De doelen van nu
wijzen daar vooralsnog niet op, maar enkele in de enqu?te gemaakte
opmerkingen (samen te vatten als `investeringsvoornemens in de
ijskast wegens gebrek aan middelen') wekken de indruk dat dit wel gaat
gebeuren.
In het licht van de enqu?te-uitkomst dat investeringsruimte ??n van de
belangrijkste factoren is voor de realisatie van het energiebesparings-
beleid, lijkt een verlaging van de ambities in de nabije toekomst aanne-
melijk. In elk geval ligt een temporisering van de energetische verbete-
ring van de woningvoorraad voor de hand. Dit wordt bevestigd door
Een huishouden heeft ongeveer 35 m2
aan zonnepanelen nodig om het
jaarlijkse elektriciteitsverbruik te compenseren.
andreasschulze
kleine stappen naar energiezuinige voorraad nr 1 2013 35
0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0
Duidelijke exploitatievoornemens
Op tijd begonnen om beleid om te zetten in acties
Veel ondersteuning vanuit het
management van de organisatie
Veel medewerking van collega's bij
uitvoering van voorgenomen ingrepen
Heldere werkprocedures
Voldoende investeringsruimte
Veel medewerking van bewoners
Goede afstemming met bouwpartijen
Convenanten over energiebesparing
0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0
Onduidelijke exploitatievoornemens
Te laat begonnen om beleid om te zetten in acties
Geringe ondersteuning vanuit het
management van de organisatie
Geringe medewerking van collega's bij de
uitvoering van de voorgenomen ingrepen
Onheldere werkprocedures
Onvoldoende investeringsruimte
Geringe medewerking van bewoners
Slechte afstemming met bouwpartijen
Terugvallende verkoop van woningen
een recent onderzoek van de NOS waaraan 150 corporaties hebben
deelgenomen. Deze corporaties hebben daarin gesteld dat zij het ener-
giezuiniger maken van 20.000 woningen uitstellen.
Duidelijk is dat er minder geld zal zijn voor (vervangende) nieuwbouw en
ook voor grootschalige renovaties. Grote labelsprongen zijn mede
daarom moeilijk te maken. Er zal nog meer ingezet (moeten) worden op
kleine stappen en op combinaties van maatregelen in onderhouds- en
beheerprocessen. Verschillende corporaties die aan WK2020 hebben
deelgenomen, geven aan dat dit nu al de praktijk is. Daarnaast geeft de
drastische prijsdaling van zonnepanelen mogelijkheden om de verduurza-
ming van de woningvoorraad langs deze weg te bewandelen. De gemid-
delde corporatiewoning in 2020 zal waarschijnlijk wel energiezuiniger zijn
dan nu, maar in mindere mate dan de huidige doelstellingen aangeven.
Dit artikel is geschreven op grond van verschillende
WK2020-onderzoeken, allen uitgevoerd aan Onder-
zoeksinstituut OTB van de TU Delft. De hier aange-
haalde onderzoeken zijn, behalve door de auteurs, ook
uitgevoerd door Evert Hasselaar, Laure Itard, Robert
Kroese, Dasa Majcen, Arjen Meijer, Frits Meijer,
Lorraine Murphy en de studenten Emre Can Kara en
Antonio Contarini.
Figuur 4. Door corporaties ervaren belang
van stimulerende factoren voor de realisa-
tie van hun energiebesparingsbeleid.*
Figuur 5. Door corporaties ervaren belang
van belemmerende factoren voor de reali-
satie van hun energiebesparingsbeleid.*
*0 is nauwelijks/niet, 4 is in zeer hoge mate
*0 is nauwelijks/niet, 4 is in zeer hoge mate
Reacties