renda special 2012/1 gestolde idealen4
gestolde idealen
Woonerf- en bloemkool-
wijken zijn tot stand
gekomen in een tijd van
politieke, culturele en maat-
schappelijke vernieuwing.
Ook in de woningbouw
overheerste nieuwe idealen
die af zouden rekenen met
de rechtlijnige opvattingen
in de stedenbouw en ruimte-
lijke ordening uit de weder-
opbouwperiode. De idealen
kregen echter te maken met
een weerbarstige praktijk,
waardoor het ideaal en
resultaat in sommige wijken
en buurten ver van elkaar af
is komen te staan. De laat-
ste decennia komen daar
nog nieuwe sociale en
maatschappelijke verande-
ringen bij, waardoor de
oorspronkelijke idealen om
een herinterpretatie vragen.
tekst martijn ubink,
stedelijk onderzoek & advies
renda special 2012/1gestolde idealen 5
NieuWe iDealeN iN De steDeNbOuW eN
architectuur
De jaren zeventig waren de jaren van vooruitgang, vernieuwing en
verandering. Nieuwe idealen deden hun intrede en het toenemende
zelfbewustzijn van mensen resulteerde in de roep om inspraak en
democratisering. Alles wat in de naoorlogse periode gangbaar was
geweest, veranderde of werd ter discussie gesteld: de kerk, het
milieu, het onderwijs, de rechten van de vrouw en de zelfbeschikking
van mensen. Ook in de woningbouw overheerste het besef dat veran-
deringen noodzakelijk waren.
VaN fuNctiONele Naar emOtiONele steDeNbOuW
In de woningbouwsector werden veranderingen aangezwengeld door
een groep jonge architecten ? tot de felste woordvoerders behoorden
Aldo van Eyck, Herman Hertzberger en Jaap Bakema ? die was
gevraagd om de redactie van het architectuurtijdschrift Forum over te
nemen. De jonge architecten hadden een vergelijkbare humane menta-
liteit en richtten zich op de sociale betekenis van architectuur. Onder
de titel `Het verhaal van een andere gedachte' pleitten zij voor een
ingrijpende koerswijziging om zo een antwoord te vinden op de `onher-
bergzaamheid' van de naoorlogse stad. Tegenover de rationele bena-
deringswijze van het Congr?s International d'Architecture Moderne
(CIAM) plaatsten zij een romantische visie: "(...) niet alleen het nuch-
tere verstand, maar ook en vooral de intu?tie, niet alleen de weten-
schap maar vooral ook de kunst" moest een plek krijgen in het
ontwerp.(1) Met wervende beelden zetten zij hun pleidooi kracht bij en
keerden zij zich af van de als kil en schraal ervaren zakelijkheid. Emoti-
onele stedenbouw kwam in de plaats van de functionele stedenbouw:
beleving, verrassing en variatie in plaats van licht, lucht en ruimte.
Rechthoekige verkavelingen, monotone strokenbouw en herhaalbare
ontwerpeenheden moesten in de nieuwe wijken worden vermeden.
Tegelijkertijd moest tegemoet worden gekomen aan de roep om
democratisering, inspraak en participatie. In de oude stadswijken en
binnensteden werd inmiddels al inspraak in bouw- en planvormingspro-
cessen ge?ist. Het werd tijd om ook in de nieuwbouw de eerste schre-
den richting meer bewonersinvloed te zetten.
Ondanks de eensgezindheid onder veel ontwerpers, bewoners en
gemeentebesturen over een nieuwe koers, was er geen sprake van
??n ruimtelijke vertaling of vorm die in alle nieuwe wijken ? die tegen-
woordig woonerf- of bloemkoolwijken worden genoemd ? domineerde.
Wat de wijken uit deze periode wel gemeen hebben, is de duidelijke
reactie op de wederopbouwwijken. Niet de zelfstandigheid maar de
ontmoeting moest via de woningbouw gestimuleerd worden. Niet de
monotone herhaling maar de variatie, niet uniformiteit en eenvoud,
maar pluriformiteit en complexiteit, geen voorspelbaarheid meer maar
juist verrassing. En geen hoogbouw maar laagbouw zou aan de
wensen van burgers moeten voldoen.
joopvanbalen
renda special 2012/1 gestolde idealen6
steDeNbOuWer WerD ONDerzOeker
De sterk aan invloed winnende Forum-groep wees in de nieuwe koers
ook het onderscheid tussen stedenbouw en architectuur resoluut van
de hand. Was v??r de jaren zeventig de stedenbouwer degene die de
samenhang in het totaalontwerp bewaakte en het stratenpatroon, de
verkavelingvormen, de ori?ntering van de woningen, de dichtheid en
vaak zelfs de omvang en het profiel van de gebouwen bepaalde; begin
jaren zeventig raakte hij die rol kwijt. De Forum-leden waren van
mening dat het creatieve arbeidsveld van de architect en de stedenbou-
wer een geheel vormde. "De splitsing (...) in twee disciplines is kunst-
matig, willekeurig en arbitrair. Tussen woning en stad ligt ??n arbeids-
veld", aldus Van Eyck.(2) De architect kreeg nu de verantwoordelijk-
heid toebedeeld voor zowel het woningontwerp als de stedenbouwkun-
dige opzet en verkaveling van de woonbuurten. Stedenbouwkundigen
werden (noodgedwongen) schrijvers in plaats van tekenaars, praters in
plaats van doeners en onderzoekers in plaats van ontwerpers.
herWaarDeriNg VaN De straat
Naast de stedenbouwer verloor ook de verkeerskundige zijn overheer-
sende positie in de ontwikkeling van nieuwe wijken. Kon de verkeers-
structuur in de jaren zestig nog uitgewerkt worden door een verkeers-
ingenieur; zijn plaats was in de jaren zeventig gelijk aan die van de
inspraakbegeleider, groen- en landschapsdeskundige of deskundigen
op terreinen als financi?n, civiele techniek of onderwijs. Deze opko-
mende disciplines waren veelal van mening dat de auto in de wederop-
bouwwijken te veel ruimte had gekregen, waardoor de sociale functie
van de straat als ontmoetingsruimte verloren was gegaan. Onder
aanvoering van Niek de Boer, een van de eerste voorstanders van het
herstel van de straat, werd gepleit voor het terugdringen van de over-
heersende rol van de auto in de woonomgeving. Men verwees hierbij
naar vroegere tijden: "Er was verkeer, maar dat was zo weinig en zo
goedaardig, dat men elkaar in de straat ontmoette, dat men er op
zomeravonden buiten ging zitten, dat een ambachtsman z'n zaakje op
de stoep zette en voor de deur z'n bedrijf uitoefende. Kinderen speel-
den op straat. Om de groentekar vormde zich een soort huisvrouwen-
soci?teit. Kortom naast een zeer beperkte verkeerstaak had de straat
de veel belangrijker functie `erf' te zijn."(3) In het eerste woonerf in
Emmerhout werden de verkeers- en erffunctie strikt gescheiden. Aan
het begin van het erf werd de auto geparkeerd, waardoor het woonerf
zelf alleen voor voetgangers en fietsers toegankelijk kon blijven. Deze
aanvankelijke scheiding werd elders in Nederland al snel losgelaten.
Voor veel bewoners en bestuurders was de auto immers niet meer
weg te denken uit de directe woonomgeving. De auto kon in latere
varianten van het woonerf, getemd door een scala aan drempels en
bochten, langzaam doorrijden. Het woonerf werd hiermee een typisch
Nederlands compromis: een poging om de eisen van het wonen te
verzoenen met die van het verkeer. Ondanks deze menging van
verkeerssoorten bleef de sociale doelstelling overeind. Door middel
van het woonerf werd getracht de ontmoeting tussen buren en buurt-
genoten te ensceneren, de zelfontplooiing te stimuleren en de toe-
eigening van en identificatie met de woonomgeving te vergroten.
Niet spitteN, sprOeieN Of sNOeieN
Ook in het groenontwerp werd afscheid genomen van rechthoekige,
gladgeschoren grasvelden met gesnoeide boompjes en keurige, afgeba-
kende bloembedden, zoals in voorgaande decennia gemeengoed was
geworden. De kunstenaar, schrijver en ecotect Louis le Roy kreeg veel
aandacht met zijn betoog voor meer natuurlijke elementen en beperkte
annemariemaarse
In het eerste woonerf in Emmerhout
werden de verkeers- en erffunctie strikt
gescheiden. Aan het begin van het erf
werd de auto geparkeerd, waardoor het
woonerf zelf alleen voor voetgangers en
fietsers toegankelijk kon blijven. De auto
kon in latere varianten van het woonerf,
getemd door een scala aan drempels en
bochten, langzaam doorrijden. Het woon-
erf werd hiermee een typisch Nederlands
compromis: een poging om de eisen van
het wonen te verzoenen met die van het
verkeer.
renda special 2012/1gestolde idealen 7
ingrepen van de mens in het natuurlijke proces. Hij pleitte voor een invul-
ling van groenvoorzieningen in woonwijken waarbij de natuur zelf veel
meer haar gang kon gaan: niet spitten, niet sproeien en niet snoeien.
Ook van onkruid wieden kon geen sprake meer zijn; onkruid was immers
ook natuur. Zelfs bouwafval, rioolbuizen en vloerplaten werden ingezet
om een gevarieerde inrichting te cre?ren. Daarnaast kregen ook de
ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind een belangrijke plek bij de
inrichting van de hoofdgroenstructuur, waarbij getracht werd een meer
avontuurlijke manier van spelen uit te lokken. Er werd in veel woning-
bouwplannen gesproken over `vergeten' functies in de openbare ruimte,
waaronder graven, fikkie stoken, hutten bouwen, verstoppertje spelen,
pootje baden, dieren vangen en kliederen met modder.
eeN Weerbarstige eN kOrtstONDige praktijk
De oorspronkelijke idealen uit de jaren zeventig kregen te maken met
een weerbarstige praktijk. Met name de overheid bleef een grote sturing
op de uiteindelijke woningplannen houden. Tegelijkertijd moesten veel
wijken die als ideaal op de tekentafel bedacht waren, gerealiseerd
worden ten tijde van een omvangrijke recessie eind jaren zeventig.
VerstarreNDe VOOrschrifteN
Ondanks het streven naar variatie en diversiteit, bleven subsidievoor-
waarden en voorschriften van overheidswege een belangrijke stempel
op de woningbouw drukken. Destijds werd ieder plan waarvoor subsi-
die werd aangevraagd ? gemiddeld bestond circa 75 procent uit
gesubsidieerde bouwprogramma's ? door de planbeoordelaars van de
rijksoverheid getoetst aan de zogenoemde Voorschriften & Wenken.
De toets had in eerste instantie betrekking op een minimum kwaliteits-
niveau waaraan woningen moesten voldoen om voor subsidie in
aanmerking te komen. Daarnaast was er sprake van een maximum
kwaliteits- en stichtingskostenniveau: te luxe en dus te dure woningen
ontvingen geen overheidssteun. Tot slot was er ook een toetsing op
de verhouding tussen kosten en kwaliteit. Bij een bepaalde kwaliteit
van de woning, destijds gedefinieerd door het aantal verblijfseenheden
van een woning, mochten de bouwkosten een bepaald maximum niet
overstijgen. Door de koppeling met deze toetsingsprijs waaronder de
bouwkosten moesten blijven, gold de minimum woningkwaliteit in de
sociale woningbouw in de praktijk ook als maximum. Aspecten die de
woonkwaliteit zouden bevorderen werden immers niet gerealiseerd
indien dit tot een verhoging van de stichtingskosten (en dus een verla-
ging van de subsidie) zou leiden. Hierdoor kwam het veelvuldig voor
dat ambitieuze plannen gebaseerd op de oorspronkelijke idealen, in de
aanbestedingsfase werden uitgekleed of vanuit de woningwetsector
naar de premiekoop of vrije sector werden overgeheveld. Alleen in het
reservaat van de experimentele woningbouwplannen (waarvoor een
vrijstelling van Voorschriften & Wenken gold) of in de vrije sector
konden ontwerpers en opdrachtgevers zich aan deze knellende
banden ontworstelen. Een groot deel van de ontwerpen kreeg hier-
door slechts een vleugje mee van het oorspronkelijke ideaal dat men
voor ogen had.
VersOberiNg fiNaNcieel regime
De verstarrende overheidsbemoeienis werd ten tijde van de recessie
eind jaren zeventig verder verscherpt. Om de groei van de overheids-
uitgaven te beperken, waren bezuinigingen in de woningbouw noodza-
kelijk. Dit resulteerde in kleinere gesubsidieerde bouwprogramma's,
wijzigingen in de subsidiehoogte en -methodiek, en een verlaging van
toegestane maximale stichtingskosten en de gangbare kwaliteitsvoor-
schriften. Veel buurten uit woonerf- en bloemkoolwijken werden begin
joopvanbalen
De overheid pleitte halverwege jaren zeventig voor minder toeters en bellen, die
door de opgelopen bouwkosten niet meer betaalbaar waren. Toenmalig staats-
secretaris Brokx pleitte er eind jaren zeventig voor dat ontwerpers "(...) zich
onthouden van overdrijving van de vormgeving en dat zij een grote mate van
kostenbesef zullen hanteren bij het ontwerpen van plannen in de sociale woning-
bouw". Een uitvloeisel van dit beleid is de wijk Geestenberg in Eindhoven.
renda special 2012/1 gestolde idealen8
jaren tachtig bebouwd met kleine en sobere premiehuur- en woning-
wetwoningen. De aandacht richtte zich grotendeels op het zo goed-
koop mogelijk bouwen. De belangstelling voor toekomstig onderhoud
was echter marginaal. Er werden steeds vaker goedkopere bouwmate-
rialen toegepast zoals trespa, vurenhout, spaanplaat en aluminium
golfplaten. De overheid pleitte voor minder toeters en bellen die door
de opgelopen bouwkosten niet meer betaalbaar waren. Toenmalig
staatssecretaris Brokx pleitte er eind jaren zeventig voor dat ontwer-
pers "(...) zich onthouden van overdrijving van de vormgeving en dat
zij een grote mate van kostenbesef zullen hanteren bij het ontwerpen
van plannen in de sociale woningbouw."(4) Sprongen in het metsel-
werk bleven achterwege, afwijkende woningplattegronden verdwenen
en de bloklengtes werden alleen nog vanuit economisch oogpunt
geoptimaliseerd. Ook verdwenen historiserende of individueel vormge-
geven woningen, verbijzonderde entreepartijen of expressieve kapvor-
men uit de plannen. De oorspronkelijke optimistische idealen uit de
jaren zeventig moesten het afleggen tegen het alom heersende pessi-
misme en de zwaarmoedigheid van begin jaren tachtig.
Ook de nagestreefde democratisering van de woningbouwplannen had
hieronder te lijden. De eerste deelplannen uit het begin van de jaren
zeventig lieten vaak nog veel invloed toe. Echter, onder druk van subsi-
dievoorwaarden en de noodzaak tot bezuinigingen beperkte dit zich
steeds vaker tot marginale invloed op aspecten die nauwelijks prijsop-
drijvend zouden werken, zoals de plaatsing van de keuken of kamers
met of zonder behang. De ?chte democratisering van het bouwproces
bleef beperkt tot de stadsvernieuwingswijken.
staNDaarD VerkeersOplOssiNg
Ook de herwaardering van de straat kwam in de uitvoering onder druk
te staan. De snelle opkomst van het woonerf leidde aanvankelijk nog
tot een wildgroei aan bijzondere openbare ruimten. Na 1975 werden
echter formele spelregels en minimumeisen voor de inrichting inge-
voerd. Deze voorschriften resulteerden in fantasieloze inrichtingen
waarbij de verkeersveiligheid geleidelijk de overhand kreeg ten koste
van de verblijfskwaliteit. De sociale doelstellingen gericht op een
stimulans van het buurtleven werd hiermee in de praktijk steeds vaker
toegepast als standaard verkeersoplossing.(5) Tegelijkertijd werd de
inrichting van de openbare ruimte door de noodzakelijke bezuinigingen
in veel plannen niet meer dan een sluitpost. Grijze betontegels en
asfalt, die veel goedkoper waren dan de woonerfbestrating, gingen het
karakter van de openbare ruimte bepalen.
OptelsOm VaN VerschilleN
De woonerf- en bloemkoolwijken illustreren ook een omslag van vast-
gelegde blauwdrukplannen naar een nieuwe vorm van procesplanning.
Door middel van de introductie van het globaal bestemmingsplan, ook
wel vlekkenplan genoemd, verdween het eindbeeld naar de achter-
grond. Het ging immers steeds vaker om het begeleiden van maat-
schappelijke processen, waarbij het eindbeeld werd losgelaten en
afhankelijk van nieuwe inzichten tijdens het planproces kon worden
aangepast. De inpassing van bestemmingen, de stedenbouwkundige
opzet en de uiteindelijke verschijningsvorm bleven vaak bewust ondui-
delijk en konden in verschillende uitwerkingsplannen door diverse
architecten uitgewerkt worden. Hierdoor gingen veel verschillende
architecten binnen ??n wijk aan de slag, zonder een stedenbouwer die
de som der delen kon overzien. De relatie tussen woonbuurten onder-
ling en die tussen de woonbuurten en de hoofdstructuur, kregen hier-
door nauwelijks meer aandacht in het ontwerp of werden soms bewust
niet meer gezocht; het ging conform de oorspronkelijke idealen
immers om herkenbaarheid en individualiteit op kleine schaal. Door de
grote variatie in woonbuurten werd het echter moeilijk om de wijk als
een samenhangende eenheid te zien, zowel in ruimtelijk als sociaal
opzicht. Ook werd de kwaliteit van de verschillende woonbuurten sterk
bepaald door de betreffende architect. Zonder stedenbouwer die de
kaders bepaalde, bleek hierin een groot risico te zitten. Het aantal
architecten dat de achterliggende idealen en complexe bespiegelingen
benbolomey
De inrichting van de openbare ruimte werd door de noodzakelijke bezuinigingen in veel
plannen niet meer dan een sluitpost. Grijze betontegels en asfalt, die veel goedkoper
waren dan de woonerfbestrating, gingen het karakter van de openbare ruimte bepalen.
renda special 2012/1gestolde idealen 9
van Aldo van Eyck en consorten kon vertalen naar een samenhangend
ontwerp, was beperkt. In veel woonbuurten was variatie en diversiteit
in ruimtelijke vormen een doel op zich geworden. In de woorden van
Jan Verhoeven, architect en ??n van de stuwende krachten achter een
nieuwe visie op het wonen destijds, hebben "(...) de mensen die de
uiterlijkheden van het achterliggende ideaal hebben overgenomen (...)
zich verhonderdvoudigd en op een gegeven moment meer kwaad dan
goed gedaan."(6)
kritiek eN abrupt eiNDe
Mede hierdoor ontstond er reeds eind jaren zeventig, toen veel woon-
erf- en bloemkoolwijken nog volop in ontwikkeling waren, hevige
kritiek op de wijken. Het streven naar ongemotiveerde variatie resul-
teerde volgens velen in een `nieuwe eentonigheid'. Een prominente
criticus was Carel Weeber, die de wijken het stempel `nieuwe truttig-
heid' gaf. "Bij deze nieuwe stijl, de truttigheid, wordt de kleinschalig-
heid gerepresenteerd door structurele onduidelijkheid, onruimtelijke
objectmatigheid, willekeurig vormgebruik, ongenuanceerde springerig-
heid en het gebruik van kappen in alle mogelijke richtingen en natuur-
lijke aardse kleuren en materialen ? een en ander gedekt door
inspraak. Het bouwproduct is nu gereduceerd tot maatschappelijk
verdovingsmiddel."(7) Deze kritiek vond in de context van noodzake-
lijke versobering een vruchtbare grond. Waar kort geleden nog plek-
ken en pleintjes zich aaneenregen om de zo noodzakelijk geachte vari-
atie in de woonomgeving te garanderen, werd begin jaren tachtig al
weer een pleidooi gehouden voor formele straten en stedenbouw op
schaakbordpatronen. Het betekende het einde van het tijdperk waarin
de woonerf- en bloemkoolwijken floreerden.
receNte ONtWikkeliNgeN
Naast de weerbarstige praktijk waarin de wijken tot stand kwamen,
hebben zich ook in het afgelopen decennium belangrijke ontwikkelin-
gen voorgedaan. Hierdoor zijn oorspronkelijke idealen verder onder
druk komen te staan.
VersteDelijkiNg VaN De suburb
Bij aanvang functioneerden veel erven nog als vorm van gemeenschap-
pelijkheid, vooral waar kinderen voor onderling contact zorgden. Zelfge-
plaatste picknicktafels, trampolines, voetbaldoeltjes of tuinstoelen illus-
treren deze toe-eigening van de openbare ruimten. Ook zijn er in speci-
fieke straten nog `enclaves van gezelligheid' te herkennen, "(...) waar
enkele tuinen overdadig zijn versierd met bloemen, allerhande beeldjes
en rustieke elementen uit het tuincentrum".(8) Geleidelijk begint het
karakter in specifieke buurten echter om te slaan. Met name in snel
veranderende en sociaal heterogene buurten met steeds meer wisse-
lende leefstijlen, staat de oorspronkelijke vertrouwdheid van buurt of
erf onder druk en zijn impliciete gemeenschappelijke normen en waar-
den niet meer aanwezig. Het onderling contact beperkt zich dan tot
praktische contacten, onverschilligheid en ambivalentie. In deze geval-
len is de oorspronkelijke driedeling openbaar, collectief en priv? veran-
derd in een tweedeling tussen openbaar en priv?. Het collectieve is
verdampt, buurtbewoners kennen elkaar niet meer en hebben geen
gemeenschappelijke belangen meer. Deze tendens tot pluriformiteit in
gedrag en onvoorspelbare normen en waarden wordt veelal geassoci-
eerd met steden en aandachtswijken, maar is ook steeds vaker in de
suburbane buitenwijken te signaleren. Hoewel het zeker geen specifiek
fenomeen van de woonerf- of bloemkoolwijk is, kan het hier wel tot
grotere spanningen leiden. De wijken zijn immers ontworpen voor
ontmoeting, variatie en verrassing en de bewoners kenden oorspronke-
lijk een sterke homogeniteit qua sociaalculturele en economische
achtergrond. Deze homogeniteit neemt steeds verder af en in plaats
van ontmoeten, variatie en verrassing streven bewoners juist naar
ontwijken, eenduidigheid en voorspelbaarheid.
De mythe VaN het autOmatisch iNVestereN
In veel woonerf- en bloemkoolwijken is het afgelopen decennium een
substantieel deel van de sociale en particuliere huurwoningen verkocht.
Lange tijd is aangenomen dat verkoop automatisch positieve gevolgen
voor de wijk of buurt met zich meebrengt, waaronder een versteviging
van de sociale structuur, meer betrokkenheid bij de directe woonomge-
ving en investeringen in de eigen woning. Veel bloemkoolwijken zijn
echter nieuwe bevolkingsgroepen gaan bedienen. We zien dat de
(hogere) middenklasse steeds vaker kiest voor een woonmilieu zonder
irritaties, met voldoende parkeerplaatsen, nieuwe scholen en voorzienin-
gen, en vers beton in een Vinex-wijk. De woonerf- en bloemkoolwijken
martijnubink
joopvanbalen
Bloemkoolwijken
stonden in het begin
bekend als wijken voor
ontmoeting, variatie en
verrassing en de
bewoners kenden
oorspronkelijk een
sterke homogeniteit
qua sociaalculturele en
economische achter-
grond. Deze homoge-
niteit neemt steeds
verder af.
Luchtfoto van de wijk Geestenberg Eindhoven in de jaren zeventig.
renda special 2012/1 gestolde idealen10
zijn, na een periode waarin ze hebben gefunctioneerd volgens de
oorspronkelijke bedoelingen, geleidelijk in de dynamiek van de regionale
huur- en koopwoningmarkt terechtgekomen. De dynamiek van de snel
van woning wisselende jonge alleenstaanden en samenwoners die
anoniem blijven voor hun medebewoners, en van zich voor lage koop-
en huurprijzen interesserende stedelingen die gespeend zijn van de
oorspronkelijke voor- en achtertuintjescultuur; van groepen kortom, voor
wie de woningen in deze wijken niet meer een maximaal bereikbaar aspi-
ratieniveau verbeelden. Veel nieuwe huiseigenaren konden afgelopen
decennia maar net een woning kopen en hebben momenteel nauwelijks
financi?le middelen om die ook te onderhouden. Bovendien leidt
verkoop van corporatiewoningen tot versnipperd bezit van huur- en
koopwoningen binnen ??n woonblok, waardoor toekomstig onderhoud
van de woningvoorraad bemoeilijkt wordt. Het ontbreekt veel huiseige-
naren aan financi?le speelruimte om mee te doen aan de onderhouds-
beurt die corporatiewoningen ondergaan. Hierdoor steekt het particulier
bezit in enkele woonerf- en bloemkoolwijken momenteel schraal af
tegen het opgeknapte corporatiebezit.
fiNesses zijN VerDWeNeN
Tot slot waren de onderhoudskosten bij de aanleg van de weelderige
groenstructuur in de jaren zeventig onderschat. Het is bekend dat de
aanlegkosten slechts een fractie van de beheer- en onderhoudskosten
op termijn vormen. Om snel een groen effect te bereiken werd bij de
aanleg vaak gekozen voor relatief snelgroeiende bomen, die arbeidsin-
tensief onderhoud vergen. Met name in gemeenten met veel wijken uit
de jaren zeventig, waaronder Nieuwegein, Almere, Lelystad en Zoeter-
meer, legt het onderhoud van de groenstructuur een aanzienlijk beslag
op het gemeentebudget. Deze last is op termijn moeilijk te financieren,
wat in veel wijken tot een onderhoudsbeleid leidt waarin de finesses
verdwijnen en de dagelijkse zorg wordt teruggedrongen. De natuurlijke
inrichting wordt geleidelijk vervangen door een overzichtelijke en functio-
nele inrichting. Naast onderhoud speelt ook sociale controle een rol bij
de overwegingen. De beschutte plekken die in de jaren zeventig bewust
gecre?erd zijn, worden nu als onoverzichtelijk of onveilig ervaren.
perspectief: heriNterpretatie VaN iDealeN
Woonerf- en bloemkoolwijken zijn zeker geen probleemwijken met
grootstedelijke problemen als verpaupering of (grote) sociale onrust.
Een aantal wijken en buurten gaat gebukt onder het resultaat van een
weerbarstige praktijk waarin ze gerealiseerd zijn. In deze gevallen
voldeed de oorspronkelijke opzet al niet aan de achterliggende idealen
die ten grondslag lagen aan de wijken. Daarnaast illustreren de wijken,
evenals de vroeg-naoorlogse wijken, dat wat in het geval van een
tamelijk homogene bevolking goed functioneerde, niet altijd opgewas-
sen blijkt te zijn tegen sociale transformaties. Dit maakt een herinter-
pretatie van de oorspronkelijke idealen noodzakelijk.
Deze herinterpretatie zal voornamelijk op het schaalniveau van de
buurt in plaats van de wijk plaats moeten vinden. De diversiteit tussen
de verschillende woonbuurten binnen de wijk is door het planproces
destijds immers zo divers, dat zowel de fysieke als de sociale
uitgangspositie van buurten binnen ??n wijk grote verschillen laat zien.
Tegelijkertijd is de buurt of erf het ge?igende schaalniveau om nieuwe
vormen van collectiviteit te verkennen; een collectiviteit die vandaag
de dag in plaats van ideologisch, meer zakelijk en praktisch is. Door
middel van een pragmatische organisatie kunnen kansen voor klein-
schalig en onderscheidend aanbod in wijken en buurten ontstaan.
Denk aan een zorgbrink, thuiswerkerf, tuinhof, campingerf, hotelhof,
bejaardenbrink, ecohof of kindererf. Dergelijke nieuwe identiteiten
kunnen echter alleen ontstaan door initiatieven van onderaf te facilite-
ren. Hiermee ontstaat tegelijkertijd een kans om juist in de wijken waar
decennia geleden de eerste moeizame schreden richting inspraak en
medezeggenschap zijn gezet, alsnog recht te doen aan het democra-
tisch ideaal uit de jaren zeventig.
1 D. de Jonge, Verandering van architec-
tuuropvattingen en woonidealen, De
Architect, 1973/9, p. 624.
2 A. van Eyck, Het verhaal van een andere
gedachte, Forum, 1959, p. 220.
3 N. de Boer, Integratie van het verkeer in
de stedebouw, 1996, in De stad van
Niek de Boer. Polemische beschouwin-
gen over stad en regio, I. Klaassen, E.
Hulsbergen, I. Kriens, D. Lambert & F.
van der Ven (red.), Publikatieburo
Bouwkunde TU Delft, Delft, 2005, p. 85.
4 T. Steemers, De volkswoningbouw in de
tang, Wonen TA/BK, 1978, p. 21.
5 Woonerven worden eenheidsworst, De
Volkskrant, 31 januari 1979.
6 H. de Haan, Het gaat om de herkenning:
daar wil ik wonen, interview met Jan
Verhoeven, in Nederlandse architectuur
en stedebouw '45-'80, d'Ancona e.a.,
Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam,
1984, p. 191.
7 C. Weeber, Formele objectiviteit in
stedebouw en architectuur als onderdeel
van rationele planning, Plan, 1979, p. 31.
8 S. Metaal, I. van Huis & A. Reijndorp,
Rust en onrust in Nieuwegein, Mitros,
Nieuwegein, 2008, p. 16.
martijnubink
niekdeboer
Het ontbreekt veel huiseigenaren aan financi?le speelruimte om mee
te doen aan de onderhoudsbeurt die corporatiewoningen ondergaan.
Hierdoor steekt het particulier bezit in enkele woonerf- en bloemkool-
wijken momenteel schraal af tegen het opgeknapte corporatiebezit.
Complexiteit en kleinschaligheid. Deze tekening is gemaakt door Niek
de Boer en voor het eerst in 1972 gepubliceerd in Baksteen.
Reacties