Recente uitkomsten uit de monitor SHAERE laten zien dat de energetische verbetering van woningen doorgaans in kleine stappen plaatsvindt: in veel van de verbeterde woningen is slechts één energetische maatregel genomen; verder komen ingrijpende energetische renovaties weinig voor. In dit artikel wordt nagegaan in hoeverre deze uitkomsten te verklaren zijn uit het algemene investeringsbeleid van corporaties. Tevens is de ruimte verkend voor een beleid waarin grote sprongen in energieprestatie op de voorgrond staan.
energiebesparing nr 1 2016 33
breed of diep investeren in
energieprestatie?
Naar aanleiding van het Convenant Energiebesparing Corporatiesector
uit 2008 (in 2012 vervangen door het bredere Convenant Energiebe-
sparing Huursector) heeft Aedes de monitor SHAERE opgezet. Die
moet inzicht geven in de voortgang van de energieprestatie van sociale
huurwoningen. SHAERE staat voor `Sociale Huursector Audit en Evalu-
atie van Resultaten Energiebesparing' en is sinds 2010 operationeel.
De monitor wordt gevuld door de gegevens die de corporaties jaarlijks
op vrijwillige basis aandragen. De dekkingsgraad varieert van jaar tot
jaar, maar is in alle jaren tot nu betrekkelijk hoog, namelijk in de buurt
van de zestig procent (vari?rend van 1,3 tot 1,5 miljoen woningen).
De uitkomsten van de monitor tot nu toe laten zien dat de energiepres-
tatie van de sociale huurwoningvoorraad verbetert, maar te langzaam
om in 2020 een gemiddelde Energie-Index van 1,25 te bereiken, wat
een van de belangrijkste doelen uit het Convenant Energiebesparing
Huursector is (zie figuur 1). Als het tempo van de periode 2011-2014
aangehouden wordt, komt de gemiddelde Energie-Index uit op 1,41.
Figuur 1. Feitelijke ontwikkeling van de Energie-Index van de sociale huurwoning-
voorraad van eind 2010 tot eind 2014 en extrapolatie tot 2020
1,00
1,10
1,20
1,30
1,40
1,50
1,60
1,70
1,80
1,90
2,00
Energie-Index
doel Energie-Index voor 2020
Lineaire trend Energie-Index
20202019201820172016201520142013201220112010
Figuur 2. Aantal door corporaties genomen energetische maatregelen per woning
tussen eind 2010 en eind 2013
0
10
20
30
40
50
60
70
vier of meerdrietwee??nnul
Aantal maatregelen per woning
Percentagewoningen
Qua energieprestatie zijn weliswaar veel woningen erop vooruitgegaan
(35,5% in slechts drie jaar), maar het aantal energetische maatregelen
(bijvoorbeeld het aanbrengen van (betere) isolatie, het plaatsen van
zuinigere verwarmingsketels) per verbeterde woning is klein. In bijna de
helft van de woningen blijft het bij ??n maatregel. Pakketten van drie of
meer maatregelen worden weinig toegepast (zie figuur 2). Verder blijft
het aantal labelstappen na verbetering vaak beperkt tot ??n, of wordt er
zelfs helemaal geen labelstap gezet (zie figuur 3).
INTERVIEWS MET CORPORATIES
In recent onderzoek is gezocht naar redenen waarom corporatiewonin-
gen meestal weinig in energieprestatie verbeteren, ook als zij zijn
aangepakt. Hiervoor zijn twaalf corporaties ge?nterviewd. Om ervoor te
zorgen dat deze groep corporaties qua energiebeleid gemengd is
Woningverbetering in de Arke No?straat in Tilburg.
RiesjardSchropp
Recente uitkomsten uit de monitor
SHAERE laten zien dat de energetische
verbetering van woningen doorgaans in
kleine stappen plaatsvindt: in veel van
de verbeterde woningen is slechts ??n
energetische maatregel genomen;
verder komen ingrijpende energetische
renovaties weinig voor. In dit artikel
wordt nagegaan in hoeverre deze
uitkomsten te verklaren zijn uit het
algemene investeringsbeleid van
corporaties. Tevens is de ruimte
verkend voor een beleid waarin grote
sprongen in energieprestatie op de
voorgrond staan.
door nico nieboer
technische universiteit delft, faculteit bouwkunde,
otb ? onderzoek voor de gebouwde omgeving
energiebesparing34 nr 1 2016
Figuur 3. Aantal labelstappen per corporatiewoning tussen eind 2010 en eind 2013
0
10
20
30
40
50
60
70
vier of
meer
drietweee?nnulnul
(geenmaatregelgenomen)
(maatregel
genomen)
Aantal labelstappen
Percentagewoningen
samengesteld, zijn zowel corporaties geselecteerd die diepgaande
energierenovaties hebben uitgevoerd als corporaties die dat niet
hebben gedaan. Bij elke organisatie hebben we gesproken met ??n of
meer personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het
energiebeleid in de investeringsplanning (bijvoorbeeld een hoofd vast-
goedbeheer). De volgende onderwerpen stonden centraal:
de ambities ten aanzien van de energieprestatie van de woningvoorraad
op portefeuilleniveau;
de vertaling van dit beleid in de investeringspraktijk op complexniveau;
de positie van de corporaties in de keuze tussen een select aantal
`diepe' energierenovaties en een groot aantal kleine verbeteringen.
De interviews zijn gehouden in oktober en november 2015.
Tabel 1. Doelen van de over de energieprestatie van hun woningbezit ge?nter-
viewde corporaties
Energieprestatiedoelen Aantal ge?nterviewde corporaties
Gemiddeld label B 4
Gemiddeld label C 1
Minimaal x woningen met minstens
3 labelstappen verbeteren dan wel
naar label B brengen
1
30% label A of B 1
Minimaal label C na ingreep 1
Labels E, F en G uitfaseren 4
Labels F en G uitfaseren 3
25% CO2
-emissiereductie 1
* Corporaties kunnen uiteraard meerdere doelen hebben. Daarom valt het totaal van de aantallen in de tabel
hoger uit dan het aantal ge?nterviewde corporaties.
DOELEN
Het uitfaseren van de minst energiezuinige woningen komt betrekkelijk
vaak voor: zeven van de twaalf corporaties hebben dit doel (zie tabel 1).
Minder vaak, maar verhoudingsgewijs vaak genoemd, is het bereiken
van het gemiddelde van label B: de categorie waarin zich de landelijk
afgesproken gemiddelde Energie-Index van 1,25 bevindt. De betref-
fende corporaties lijken daarmee de landelijke ambitie rechtstreeks op
de eigen woningvoorraad toe te passen. Sommige corporaties houden
echter lagere ambitieniveaus aan (zoals een gemiddelde van label C of
een vrijblijvender omgang met dergelijke streefniveaus). Een ontoerei-
kend investeringsbudget wordt meestal als reden aangevoerd. De jaren
waarin de in tabel 1 genoemde doelen zouden moeten worden bereikt
vari?ren tussen 2018 en 2025.
INVESTERINGSMOMENTEN
De meeste energieprestatie-investeringen vinden niet plaats in een
afzonderlijk traject, maar worden gecombineerd met investeringen die
corporaties toch al van tijd tot tijd plegen (zie tabel 2). In dit verband
worden met name groot onderhoud of renovatie (tien keer genoemd)
en planmatig onderhoud (negen keer genoemd) naar voren gebracht.
Een combinatie met mutatieonderhoud is ook genoemd, maar minder
vaak (vijf keer).
De vervanging van verwarmingsketels (als er veel storingen gaan optre-
den) en open-verbrandingstoestellen zoals geisers worden meestal niet
gecombineerd met bovengenoemde drie investeringsmomenten en
vinden vaak op een `eigen' tijdstip plaats.
De onderzochte corporaties gaan selectief om met de beschikbare
maatregelen om de energieprestatie te verbeteren. Anders dan tabel 2
zou kunnen suggereren, moet de gebruikmaking van natuurlijke vervan-
gingsmomenten niet alleen worden gezien als een extra investerings-
moment, maar ook (en meer nog) als een criterium voor de keuze van
maatregelen tijdens de reguliere investeringsmomenten. Bouwdelen en
installaties worden op deze momenten niet zonder meer verbeterd of
vervangen, maar alleen als zij aan het einde van hun levensduur zijn en
als de woning een voldoende restant exploitatieduur heeft. Vervroegde
vervanging van glas, daken en ketels vindt weinig plaats. Dit is waar-
schijnlijk een belangrijke verklaring voor het geringe aantal energetische
maatregelen dat corporaties per woning nemen.
Tabel 2. Door ge?nterviewde corporaties genoemde momenten voor energiepres-
tatie-investeringen
Investeringsmomenten Aantal ge?nterviewde corporaties
Bij planmatig onderhoud 9
Bij groot onderhoud/renovatie 10
Bij mutatie 5
Op natuurlijk vervangingsmoment
(glas, dak, ketel)
alle 12
* Corporaties kunnen uiteraard meerdere investeringsmomenten benutten. Daarom valt het totaal van de
aantallen in de tabel hoger uit dan het aantal ge?nterviewde corporaties.
Deze selectie van maatregelen maakt de ruimte voor diepte-investerin-
gen in de woningvoorraad klein. Dat geldt met name voor het planmatig
onderhoud en het mutatieonderhoud, dat bewust beperkt wordt gehou-
den. Niet alleen om financi?le redenen, maar ook om vertraging in het
planproces te voorkomen. Bij renovaties, toch al een uitgebreide vorm
van investering, is doorgaans meer ruimte om extra zaken zoals ener-
gieprestatie mee te nemen, omdat in de zin van geld en tijd dergelijke
zaken naar verhouding weinig extra kosten. Maar zoals bekend is,
wordt een woning zelden aan een renovatie onderworpen (bij benade-
ring eens in de dertig tot veertig jaar), zodat het aantal renovatiemo-
menten per woning gering is. Renovaties naar energieneutrale of nul-
op-de-meter-woningen vinden overigens bij geen enkele corporatie in
grote mate plaats, ook niet bij de corporaties die er positief tegenover
staan. Dergelijke renovaties worden in de meeste gevallen als een
experiment uitgevoerd, waarvoor ??n of enkele complexen worden
energiebesparing nr 1 2016 35
geselecteerd. In het onderzoek geven vijf van de twaalf corporaties aan
dat zij experimenteren met nul-op-de-meterwoningen of van plan zijn dat
te doen. Het gaat hier vooral om de corporaties die zeggen het gemid-
delde van een label B te gaan halen, omdat hun investeringsruimte dat
toelaat en/of hun bezit er energetisch al goed bij staat. In die zin
bepaalt de staat van het bezit mede de wil en de ruimte om diepte-
investeringen te doen.
AANGEDRAGEN REDENEN PRO EN CONTRA DIEPTE-INVESTERINGEN
Weinig verwonderlijk denken de onderzochte corporaties verschillend
over het `diep' energetisch renoveren. Hierbij worden grote sprongen in
de energieprestatie gemaakt, eventueel naar energieneutraal of zelfs
nog verder, zoals bij de nul-op-de-meterwoningen gebeurt. Het belang-
rijkste tegenargument zijn de kosten. Deze kosten (die inclusief de
bijkomende bouwkundige, niet-energetische verbeteringen in de orde
van 80.000 euro per woning kunnen uitkomen) zijn voor de corporatie
een serieuze hobbel, ook als van de Energieprestatievergoeding
gebruikgemaakt wordt ? al lijkt niet iedere corporatie zich ervan bewust
dat via deze vergoeding een aanmerkelijk deel van de financiering kan
worden geregeld. Door de hoge kosten menen verschillende corpora-
ties dat dergelijke energierenovaties vooral (om niet te zeggen uitslui-
tend) geschikt zijn voor woningen waaraan toch al veel moet worden
opgeknapt en die er qua constructie en marktpositie gunstig voor
staan. Onzekerheid over de energiebesparing en twijfel of huurders de
installaties op de juiste wijze zullen gebruiken doen verder afbreuk aan
de motivatie van corporaties om grootschalig voor diepte-investeringen
te kiezen. Wat betreft de nul-op-de-meterwoningen worden nog enkele
andere nadelen genoemd, zoals de betrekkelijk hoge onderhoudskos-
ten van de installaties en de lange verbintenissen (tot dertig jaar) die
met sommige onderhoudspartijen moeten worden aangegaan.
Als belangrijke reden v??r diepte-investeringen wordt aangevoerd dat
verschillende woningen toch al een verschillende aanpak nodig hebben.
Waarom zouden verregaande energetische verbeteringen dan bij voor-
baat uitgesloten worden?, luidt de redenering. Daarbij wordt aange-
voerd dat het energieneutraal maken van de voorraad diepgaande
investeringen vereist en dat het huidige streven naar label B eigenlijk
maar half werk is. Verwezen wordt naar de verhoudingsgewijs lichte
ingrepen uit de vroege stadsvernieuwing, die nog geen twintig jaar later
overgedaan moesten worden. De meerkosten van verdergaande reno-
vaties wordt erkend, maar daarbij wordt aangevoerd dat het mogelijk is
om door slimme uitvraag aan de aannemerij verder te komen dan vooraf
gedacht.
CONCLUSIES
Het beeld van de kleine stappen in de verbetering van de energiepres-
tatie van sociale huurwoningen blijkt, afgaand op de uitkomsten bij een
geselecteerde groep corporaties, goed te verklaren uit het reguliere
investeringsgedrag. Planmatig onderhoud en mutatieonderhoud lenen
zich niet voor grootschalige ingrepen. En renovaties, waar grote ingre-
pen plaats kunnen vinden, komen per woning weinig voor. De investe-
ringspraktijk richt zich wel naar de energieambities, in de zin dat alle
onderzochte corporaties energetische maatregelen in hun investeringen
opnemen, maar minstens zo sterk is de omgekeerde richting: energie-
investeringen worden ingepast in reguliere investeringsstromen en
potenti?le energetische maatregelen worden (evenals andere maatre-
gelen) beoordeeld op de noodzaak hiervan gezien de technische staat
van het betreffende bouwdeel. De kernvraag is niet of er breed of diep
ge?nvesteerd moet worden: alle corporaties in het onderzoek investe-
ren breed, het gaat veel meer om de ruimte die er is om ook diep te
investeren.
Het huidige investeringsbeleid geeft vooralsnog weinig ruimte voor
grootschalige toepassing van renovaties naar energieneutrale wonin-
gen, maar dit zou kunnen veranderen als dergelijke renovaties uit het
stadium van experimenten komen en `gewoner' worden. Ook al zullen
de kosten per woning daarmee dalen, de voorfinanciering blijft echter
een punt van aandacht en een drempel. Om deze reden is het goed
denkbaar dat voor een deel van de voorraad een stap-voor-stap-aanpak
beter werkbaar is, ondanks het risico dat die toekomstige ingrepen in
de weg staat. Vervolgonderzoek moet uitwijzen hoe groot dit risico is
en welke van beide richtingen (stap-voor-stap of in ??n klap) uiteindelijk
effici?nter is.
ERKENTELIJKHEID / VERANTWOORDING
De auteur dankt collega Faidra Filippidou voor gebruikmaking van haar
analyses op de SHAERE-monitor.
Grondige renovatie in Den Haag
WilmarDik
Reacties